zondag 7 december 2014

De ene sector is de andere niet, of toch wel? Wat "geo" van "water" kan leren

Sinds dit voorjaar ben ik -onder de titel asset engineer data- werkzaam in de watersector. Om iets specifieker te zijn: in mijn geval is dat de drinkwatersector; ik doe bij PWN aan leidingbeheer.
Dat heeft me in contact gebracht met de GIN van de watersector: het Koninklijk Nederlands Waternetwerk (KNW).

Het is aardig om eens een vergelijking te maken tussen het KNW en de geo-beroepsvereniging GIN. De sectoren (voor zover je daar bij geo-"sector", zie een eerdere blogpost over kunt spreken) hebben een aantal overeenkomsten. Zo is de gemiddelde leeftijd van de werknemers in beide bedrijfstakken hoog. Ook zijn beide sectoren op vergelijkbare wijze divers: in de geosector heb je de klassieke indeling in "inwinners" en "toepassers", in het KNW zijn de mannen van de droge voeten (waterschappen), die van het vuile water (waterzuivering) en die van het schone water (drinkwater) broederlijk verenigd. Ik hanteer expres de term "Mannen", want net als in de geosector zijn Jan, Piet, Klaas ruimer vertegenwoordigd dan Willemijn, Roosmarijn en Sytske. Ook qua omvang zit het in dezelfde buurt: het GIN heeft iets meer dan 2000 leden, het KNW bijna 4000.

Zelfs qua doel lijken beide verenigingen op elkaar: KNW "slaat een brug tussen diverse disciplines in het werkveld van de watersector", GIN (iets minder bondig) "is een interactieve ontmoetingsplaats en vormt een toegankelijk kennisnetwerk voor iedereen die zich beroepsmatig bezighoudt met geo-informatie. GIN organiseert activiteiten en stimuleert en faciliteert haar leden kennis te delen en over te dragen ter ontplooiing van alle leden en ter versterking van de positie van het vakgebied geo-informatie in de maatschappij. GIN doet dit samen met anderen."

Een opvallend verschil is de rol van het vakblad: het inmiddels naar een tweemaandelijkse frequentie teruggebrachte Geo-Info is een uitgave van de vereniging GIN, terwijl de maandelijkse H2O Magazine een uitgave is van de stichting H2O. Bij H2O is de mix van analoog en digitaal verder ontwikkeld: het magazine en de H2O Online worden nadrukkelijk als twee communicerende delen gepositioneerd.

Voor de geosector in het algemeen en het bestuur van GIN en de redactie van Geo-Info in het bijzonder aardig om eens dieper in zo'n collega-organisatie en -vakblad te duiken. Blader bijvoorbeeld eens door de H2O Magazine van juli/augustus, Die werd aangeprezen als ICT special, waarbij opvalt dat vrijwel al die ICT op geo-informatie slaat.  En dat terwijl de termen "geo-informatie" en "GIS" er nauwelijks in voorkomen!

zondag 30 november 2014

Samen op de Open GeoBuzz

Afgelopen week was de Nederlandse geosector bijeen in 1931 (zeg maar: de Brabanthallen) in 's-Hertogenbosch om daar in 2 dagen met z'n 2000-en te beurzen, congressen, talken, workshoppen, netwerken en anderszins informatie uit te wisselen. Te "Geobuzzen", dus.
Tijdens het avondprogramma kwam in de talkshow van De Speld ter sprake of de geosector het nou moest willen om zich hier specifiek onder "soortgenoten" te verzamelen. Of was het beter om de deuren naar de buitenwereld, waar geo een onderdeel van een toepassing is, verder open te zetten?

Daar merk je weer dat de geosector 2 kanten kent. Ten eerste de inwinningskant: landmeetkunde en geodesie, basisregistraties. Je zou het de back-office van de sector kunnen noemen. Die kant verricht die inwinnnigsactiviteiten ten behoeve van de andere kant van de geosector, het deel dat zich bezig houdt met de toepassingen, de front-end. Daar zitten de geospecialisten die -naar je mag hopen- geregeld contact hebben met de geobehoeftigen uit ruimtelijke ordening, de watersector, de gezondheidszorg en noem maar op.
Marco Duiker (van MD-kwadraat) had daar een aardige analyse over, die op het volgende neerkwam: We zijn als geosector heel goed in het omarmen van die verschillende toepassingen. Zelfs zo goed dat we niet zeggen "wij kunnen u hierbij helpen", maar "geeft dat probleem maar gauw hier, want dat is een geo-probleem. U hoort nog wel van ons". Een geo-centrische aanpak die doet vermoeden dat de geosector de ultieme wijsheid in pacht heeft.

Er zit een parallel met de discussie die we binnen de Nederlandse OSGeo-community hadden over het als OSGeo.nl wel of niet deelnemen aan de GeoBuzz. Sommige OSGeo.nl-ers gaven en geven de voorkeur aan een evenement waar je als aanhangers van het Open Source model "onder elkaar" bent. Daarbij wordt er ook gerefereerd aan de sfeer op het jaarlijkse FOSS4G, waar een kleine 1000 deelnemers elkaar niet alleen tijdens presentaties tegenkomen, maar ook tussendoor, tijdens de lunch, in de wandelgangen of 's avonds nog eens even de laptop openklappen om een nieuwe release van een QGis plug-in een stap dichterbij te brengen. Dat is misschien ook wel het verschil tussen een beurs of congres met bezoekers en een evenement met deelnemers. Passief tegenover actief.

Door de jaarlijkse OSGeo.nl dag wél als onderdeel van de GeoBuzz te houden, maar dit in een aparte (en zeer fraaie) zaal te doen hebben we naar ik hoop een mix weten te bereiken van "behoud van eigen identiteit" en "aanspreken van een breder publiek". De komende weken zullen we de bezoekers, herstel: déélnemerscijfers eens onder de loep nemen om te kijken of we echt een breder publiek hebben laten kennismaken met Open Source geo. Zowel met de producten als met de mensen!

Nog even terug naar de geosector als geheel. In de eerder dit jaar door overheid, bedrijfsleven en wetenschap uitbrachte visie "GeoSamen" worden onder de noemer "beter benutten" 5 sectoren genoemd waar met geo nog een hoop valt te winnen. Zorg, energie, water, ruimte en mobiliteit, ze hebben alle vijf ook hun eigen vakcongressen. Dáár als geosector niet alleen met individuele stands maar ook collectief aanwezig zijn kan het verschil maken.

donderdag 13 november 2014

Functioneel beheer? Kill your darlings!

Niet ingegeven door hedendaagse IS-gruwelen in het Midden-Oosten, ook niet door de herdenking van de Groote Oorlog mensengehaktmolen van 100 jaar geleden, maar waarom dan wel deze moordlustige titel?

De kreet kwam voorbij tijdens de GeoBuzz-sprekersvoorbereidingsdag die ik vorige week volgde. Van oorsprong bekend uit de schrijverswereld, maar daarmee ook toepasbaar bij het voorbereiden van een presentatie: je oorspronkelijke concrte idee of voorbeeld waar je je presentatie aan ophangt is je "darling". Het idee van "kill your darlings" is dat het wéglaten van die oorspronkelijke aanleiding je betoog, verhaal, presentatie, of zelfs film vaak sterker maakt: daarmee laat je het incident weg, en daarmee komt de generieke boodschap (die je zelf tijdens het schrijven van dit specifieke incident hebt afgeleid) des te sterker over.

Deze week bedacht ik dat dit ook vaak geldt voor het functioneel beheer *) van al die mooie GIS-oplossingen. Als beheerder zijn we zó verliefd geworden op die -vaak in moeizame samenwerking met de plaatselijke ICT-afdeling gerealiseerde- oplossing dat het in stand houden van die technische oplossing een doel op zich is geworden. En dat we daarmee uit het beeld zijn verloren voor welk probleem (uit de business, het primaire proces, de werkvloer) die GIS-viewer, app of anderszins fraaie geo-applicatie ook alweer een oplossing was.
Het bloed, zweet en tranen waarmee je je plaatselijke GIS-viewer of een landelijke voorziening als PDOK tot stand is gekomen neemt het zicht wel eens weg op de vraag of de behoefte van de gebruikers überhaupt nog wel bestaat, en zo ja, waarmee je die behoefte moet faciliteren. Da's een zelfde soort blinde vlek als die van de cartograaf die de kaart als werkelijkheid ziet, in plaats van als model van de werkelijkheid.

In onze GIS-niche zien we maar al te vaak dat degene die betrokken is bij de ontwikkeling van een GIS oplossing ook een belangrijke rol in het beheer krijgt. Tja, dan wordt het wel lastig om die eigen "darling" te "killen". Wat meer afstand tussen ontwikkeling en beheer kan helpen om continue met een frisse, kritische blik naar de GIS-oplossing te kijken.

Fijn voorbeeld uit de grote boze buitenwereld is de telefooncel. Die voorzag oorspronkelijk in een behoefte omdat mensen thuis geen telefoon hadden, vervolgens -vanaf de jaren 70- in een behoefte voor reizigers die onderweg een belletje wilden plegen, en na de van jong-tot-oud doorbraak van de mobiele telefonie in . Waarna staatssecretaris Heemskerk in 2008 de verplichting schrapte dat de KPN per 5000 inwoners 1 telefooncel moest exploiteren. Het aanbieden van een goed dekkend mobiel netwerk is sinds die tijd een zinvollere invulling van de functionele behoefte "aanbieden van telefonie op wisselende locaties". Inmiddels heeft KPN de laatste telefooncellen overgedragen aan RBL Telecom. Tot mijn verbazing exploiteert die nog ruim 400 telefooncellen, met een opvallend ongelijke dekking over Nederland die allerlei vragen oproept:
Wat doet die telefooncel in het Markermeer? En een telefooncel in de Schrijversstraat (Almere) vind ik ook een geweldige locatie! Is er dan toch nog markt voor een telefooncelvinder-app?



*) Zelf spreek ik liever van functionaliteitenbeheer dan van functioneel beheer, maar ik conformeer me voor deze keer nog aan de algemeen gebruikte term.

woensdag 29 oktober 2014

Voorbij de Omgevingswet: de kruispunten van de Laan van de Leefomgeving

Toen ik nog in de schoolbanken van de Tilburgse Stappegoorweg en de Utrechte Vondellaan zat was in de colleges planologie en ruimtelijke ordening onderstaande schema zo ongeveer les één:
 
Dit schema gaf aan wat de rol en positie van ruimtelijke ordening is: het behandelt één facet van diverse sectoren (verkeer en vervoer, defensie, landbouw, natuur). Net zoals als die sectoren ook onder meer een economisch en een juridisch facet kennen. Daarmee werd ruimtelijke ordening als integrator tussen diverse sectoren neergezet. De sectoren zijn daarbij leidend. Dat GIS als integrator vanouds in de ruimtelijke ordening wordt gebruikt is niet zo vreemd, het ruimtelijk domein is de logische plek om de kracht van geo-informatie als verbindend element tot zijn recht te laten komen.

Inmiddels is in alle sectoren ook voor de eigen primaire processen het gebruik van ruimtelijke informatiesystemen vanzelfsprekend. De verkeer en vervoer sector doet aan ongevallenregistratie, dynamisch verkersmanagement en wegonderhoud, in de watersector gebruiken de waterschappen geo-informatie ten behoeve van dijkbeheer, de drinkwaterbedrijven hebben allemaal een leidinginformatiesysteem, de milieusector kent zijn meetnetten en modellen voor luchtkwaliteit en ga zo maar door. Het zal zo'n beetje de eeuwwisseling zijn geweest dat het zwaartepunt van de GIS toepassingen verschoven van de integrerende, facet-geörienteerde toepassingen naar de sectorale geo-informatiesystemen.

Momenteel wordt er aan gewerkt de sectorale versnippering tegen te gaan door diverse sectorale wetten (zoals de Tracéwet en de Wet geluidhinder) samen te voegen in de nieuwe Omgevingswet. Een zegen voor de geo-informatie, want daarmee krijgt de aloude droom van geo als superglue waarmee de ruimtelijke facetten van de diverse sectoren aan elkaar worden verbonden spontaan een wettelijke basis. Onder de titel : "Laan van de Leefomgeving" werkt het programma GOAL aan een samenhangend stelsel van informatiehuizen. Zojuist is de programmadefinitie hiervoor verschenen.. Dat is absoluut een leesuurtje waard. Het doel van GOAL is om bestaande informatiesystemen te verbinden. Interessant, want dat betekent dat GOAL een sectoroverstijgende, integrale geo-informatie-architectuur moet opstellen. Daarvoor is afgelopen zomer een architectuurdocument opgesteld (vooruit, nog 20 extra minuten leespauze).

Als medewerker van een drinkwaterbedrijf valt het me op dat uit het rijtje informatiehuizen het informatiehuis water zich zo te zien alleen met het droge voeten bezig houdt. Je hoeft maar een slinger aan de kraan te geven om je te realiseren dat er ook water is dat niet bedreigend is. Dat heeft er ongetwijfeld mee te maken dat voor de Laan van de Leefomgeving het perspectief van de Omgevingswet leidend is. Maar ook voor allerlei processen in de diverse sectoren van de Laan van de Leefomgeving een rol vervullen in de informatievoorziening. In iedere sector is er vroeg of laat informatie nodig uit andere sectoren, ook buiten het kader van de Omgevingswet. Zo wordt met het programma KlicWin niet alleen beoogd te komen tot een betere WION-procesondersteuningen en te voldoen aan de Inspire-vereisten maar ook om "de KLICinformatiehuishouding van ondergrondse netten meer te verbinden met aanpalende thema’s en ontwikkelingen in de ruimtelijke informatievoorziening". Strikt genomen is dat geen Laan van de Leefomgeving, maar het is wel een "geo-informatiestraat" die aan de Laan grenst.

Het is uitermate interessant om vanuit de Laan van de Leefomgeving in de richting van alle sectoren te verkennen waar de eigen "sectorale informatiestraten" de Laan van de Leefomgeving kruisen. Het zou zonde zijn als we die kruispunten niet herkennen, waardoor het ongelijkvloerse kruisingen blijven.
Die kruispunten hebben immer de potentie om uit te groeien tot informatiepleinen waar de kracht van geo-informatie volop zichtbaar wordt!

zondag 26 oktober 2014

De voetbalkaart van Nederland toont bijzondere spreiding én concentratie van voetbalfans

Er is al minstens een tweetal keer in het tijdschrift Geografie in beeld gebracht hoe groot het marktaandeel van de Nederlandse BVO's (betaald voetbal organisaties, zeg maar: de clubs uit ere- en eerste divisie) is. In 2006 schreven Trudo DeJonghe en Sjef van Hoof onder te titel "Over slapende reuzen en wakkere dwergen" voor het eerst over de marktaandelen, in 2010 constateerde Henk van Houtum in hetzelfde blad dat "de provincie" (FC Groningen, AZ, FC Twente) qua marktaandeel een flinke groeispurt had doorgemaakt.
Daarvoor werd het aantal seizoenskaarthouder per club per 4-positiepostcodegebied in beeld gebracht. Zowel in 2006 als in 2010 was dat een statische kaart.

Dagblad Tubantia heeft nu hetzelfde gedaan, maar dan met een interactieve kaart. Het leuke is dat je nu je per betaald voetbalclub, per postcode kunt kijken hoeveel trouwe fans er wonen. Dat levert leuke inzichten op.
Die grote aantallen Ajaxfans door heel Nederland geloof ik wel even, ik stortte me op de kleine clubs. Die hebben veelal een regionale aanhang, maar bij FC Oss viel het me wel op dat er in hoofddorp-Zuid (postcode 2132) maar liefst 52 seizoenskaartbezitter van de Brabantse club wonen. Telstar, toch geen club met een bovenmatig aantal seizoenskaarthouders, blijkt 3 vaste fans in het Botlekgebied te hebben wonen. En dat terwijl er in totaal 5 mensen in dat postcodegebied wonen! Da's nog eens een marktaandeel! Nu blijkt het hele Rotterdamse havengebied voetbalgek te zijn, want de 5 inwoners van de Europoort (postcode 3198) bezitten in totaal maar liefst 26 seizoenskaarten (van NAC, Feyenoord en Ajax) en op de Maasvlakte (3199) is ondanks het feit dat hier niemand woont toch goed voor 24 seizoenskaarten van de club uit Rotterdam-Zuid.
't Is geen typisch Rotterdams fenomeen, want ook in het hoofdstedelijk Westelijk Havengebied en op de nationale luchthaven Schiphol komt het aantal seizoenskaarthouder ruim boven het aantal inwoners uit. Opvallendste postcodegebied in dit verband is 1101. Dat is het 75 inwoners tellende kantorengebied in Amsterdam-Zuidoost, waar maar liefst 142 seizoenskaarthouder wonen. Gezien het feit dat Ajax hier zijn thuiswedstrijden speelt (in de Arena) is het helemaal bijzonder te zien dat er zich onder die 142 zelfs 7 Feyenoordaanhangers bevinden. Kortom, er lijkt wat vervuiling in de seizoenskaarthouderdatabase te zitten.

Zo biedt de voetbalkaart heel wat stof tot nadenken. Ik ga proberen me iets voor te stellen bij die ene Roda JC-fan uit Anna Paulowna. 't Is dat de koempels en de Sjengen elkaar niet zo liggen, anders dat hij (of zij?) mooi een club van excentrische supporters kunnen vormen met die ene MVV-fan uit Koudum.

zondag 5 oktober 2014

Met geo-informatie (en zonder privacy) word je de beste gemeente van Nederland

Op sociale en old-school media een hit: het PinkRoccade promo-filmpje "de adviseur van de toekomst". Via wearables en andere sensoren, en door het het koppelen van databestanden (GBA) aan actuele informatie (de aanwezigheid van @&#!marokkanen die niet in jouw witte wijk wonen, ik vertáál het PinkRoccade filmpje maar even...) komt oom agent met zijn collega in zijn dienstauto langs om de situatie te checken.
Nu zie ik de prioriteiten van de politie in de participatiemaatschappij van 2020 niet direct liggen bij dit soort situaties, maar de gedachte er achter is natuurlijk helemaal creepy. Films als Das Leben der Anderen (over de Oostduitse Staatssicherheitdienst vallen in het niet bij het Orwelliaanse toekomstperspectief dat PinkRoccade de gemeenten biedt: zo word je de beste gemeente van Nederland!

Want we kunnen zien wie zich ophoudt  op een  plaats waar hij niet thuishoort. Hup, terug naar je eigen ghetto, en snel een beetje. Geldt voor iedere bevolkingsgroep hoor: Dus ook "Hé white boy, what you're doin' downtown", zoals Lou Reed ooit zong. Nog beter: doe vooral niets dat buiten de normen valt, normen die onder invloed van Big Data meer en meer verworden tot "dat wat de grootste gemene burger denkt en doet". Kleur vooral niet buiten de lijntjes. Nog sterker: dénk zelfs niet aan buiten de lijntjes kleuren.

Dit lijkt mij de snelste weg naar het uitbannen van creativiteit. Het af en toe buiten de gebaande paden denken en doen is juist immers wat de mensheid onderscheid van die andere leden van het dierenrijk.

Leuk voor de geosector dat locatie hier zo'n doorslaggevende rol speelt. Misschien moeten de vakken "privacy" en "ethiek maar eens een plaats krijgen in het curriculum van de geo-opleidingen.

Mapping decline: De neergang van de cartografie te boek gesteld

Een dikke maand geleden schreef ik vol enthousiasme over de website die het boek "Mapping decline" begeleidt. Mapping decline beschrijft de exemplarische neergang van de Amerikaanse stad St. Louis. Het boek wordt alom geprezen om het veelvuldige gebruik van kaarten om die neergang te duiden. Inmiddels is het boek de oceaan overgestoken en op mijn nachtkastje belandt.

Ik zal er maar niet omheen draaien: het is qua cartografie een bittere teleurstelling. Kaarten zonder schaalstok of andere aanduiding die me iets zou kunnen zeggen over de afstanden waarover de "white flight" vanuit downtow St. Louis naar suburbia plaats heeft.
Geen topografie, waardoor ik nauwelijks idee heb waar parken, en spoorlijnen etc. liggen. O nee, er stat in het begin een soort van topografische kaart, waarin echter een zodanige projectie is gebruikt dat het klassieke Amerikaanse rechthoekige stratenpatroon tot een soort parallellogram is verworden.
Twee kaarten die in een spread over 2 pagina's hetzelfde thema in 2 verschillende decennia belichten, maar met de kaarten 90 graden gedraaid ten opzichte van elkaar. (zie afbeelding)
Titels die onder de kaart staan zodat ze in de binding van het boek verdwijnen (en ik de pagina's los moet trekken om de titel te kunnen lezen). Maar ook knullige zaken, zoals onbedoelde verschillen in lijndikten van polygonen binnen een kaart.

Hier is iemand lekker met (Arc-)GIS aan het stoeien geweest, maar de uitgever vond het niet nodig een cartograaf op deze verzamelingen gekleurde polygonen los te laten. Besides that, ik had graag een aantal kaarten in dit boek ingeleverd ten faveure van wat fotomateriaal die de wonderbaarlijke en treurige neergang van St. Louis beter zou illustreren.

Zo lijkt "Mapping decline" niet alleen de neergang van St. Louis te beschrijven, maar nog meer een illustratie te zijn van de neergang van de cartografie in het (post-)GIS tijdperk.
Maar mijn mening over de website "Mapping decline" houd ik overeind!


woensdag 1 oktober 2014

Boterhammen met pindakaas (en een glas melk)

Vandaag viel het blijde bericht in mijn postbus dat CMedia (uitgever van GISMagazine, en organisator van de geovakbeurs "GeoEvent" per direct partner wordt in de organisatie van het GeoBuzz congres. GeoBuzz is de door GIN en GeoBusiness opgezette opvolger van het aloude GIN-congres Het heeft op 25 en 26 november plaats in congrescentrum 1931 in 's-Hertogenbosch. Al u er naar toe gaat: vergeet de Bossche bollen (de echte, van Jan de Groot) niet.

Ik vind die samenwerking een heel goede stap. Ten eerste denk ik dat ons kikkerlandje te klein is voor twee geovakbeurzen of -congressen. Ten tweede hoop ik dat hiermee de samenwerking tussen de twee geovaktijdschriften die ons land rijk is, en soms direct na elkaar in mijn brievenbus vallen, ook een stap dichterbij komt.
Die tijdschriften kunnen elkaar namelijk prima aanvullen, GIS Magazine met toegankelijke artikelen over bestaande oplossingen voor de opgaven van het hier en nu, Geo-Info met vaak complexere schrijfsels waarin oplossingsrichtingen worden beschreven voor vraagstukken waarvan je nog maar nauwelijks weet dat ze bestaan.
Ja, natuurlijk zit er een heel andere verdien- en organisatiemodel achter (Geo-Info is immers een verenigingsblad, terwijl CMedia een commerciële uitgever is). Maar met zo'n samenwerking zou er ook prima invulling kunnen worden gegeven aan de ambities zoals die in het geo-beleidsplan GeoSamen zijn neergepend: daarin is de driehoek (tja, geodeten hé) met overheid-bedrijfsleven-onderwijs&wetenschap de basis om geo nog verder uit te nutten.


En als nu u toch naar de GeoBuzz komt, breng dan op 25 november vooral een bezoek aan de OSGeo.nl dag die we dit jaar binnen de muren van de GeoBuzz organiseren. Daar geven we vanuit een open source perspectief ruimte aan bedrijfsleven, onderwijs en wetenschap, en ik denk dat we ook nog wel een relevante overheidsdienaar in ons programma weven.

Dan is GeoBuzz de boterham, CMedia de pindakaas, en vervullen we als Stichting OSGeo.nl met plezier de rol van melk, zoals in deze klassieker:

vrijdag 12 september 2014

Vergeet Geodesign, verwelkom geo-enabled design-thinking.

Een jaar gelden schreef ik twee posts over geodesign. Toen had ik veel moeite om geodesign te plaatsen: wat is geodesign anders dan ruimtelijk ontwerp, wat we al tientallen jaren doen?
Nota bene op de slotdag van de European GeoDesign Summit 2014 (waar ik zelf niet aanwezig ben, beroepsmatig doe ik weinig meer op dit vlak) kan ik geodesign ineens wél plaatsen. Bij deze mijn bijdrage aan de Summit.

Waarom valt nu het kwartje? In essentie: door "geo" even opzij te schuiven!
Via mijn huidige werk bij drinkwaterbedrijf PWM kwam ik op het spoor van het concept "Design Thinking". Bottom line: laat je niet leiden door wat niet mogelijk is, maar laat je inspireren door wat wel mogelijk zou kunnen zijn. Denk in kansen, niet in belemmeringen of beperkingen.

Toegespitst op ruimtelijke vraagstukken is dat zo'n beetje de omslag van toelatingsplanologie (in de tijd van de Rijksplanologische Dienst - veelal onder ministers van sociaaldemocratische huize op Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) naar ontwikkelingsplanologie (post-RPD, veelal met liberale Ministers op het VROM-pluche). En in de 21e eeuw doen we aan gebiedsontwikkeling, een coproductie met álle betrokken partijen (in geodesign termen: samen met the people of the place).

Strikt genomen zou geodesgin voor 2 dingen kunnen staan: a) voor ontwerp ("design") dat betrekking heeft op de ruimte ("geo") en b) voor het toepassingen van geo-ict technieken ("geo") in ontwerpprocessen ("design"). Die tweede invulling zal trouwens altijd betrekking zal hebben op een ruimtelijk vraagstuk (ik zie tenminste niet in hoe Geodesign het ontwerp van pakweg de nieuwe iPhone kan helpen).

Waarom dan toch "geo" in Geodesign? Doe dat nou niet, zo trekken we een generieke term weer in ons eigen kleine geohoekje (of: geohokje). We spreken inmiddels toch ook niet meer over geo-informatie, maar over de locatie-component van informatie?

Dus: vergeet geodesign, verwelkom geo-enabled design-thinking.







zondag 7 september 2014

It is dienmakke! De BAG zit in OpenStreetMap

Afeglopen zaterdag reisde een groep OpenStreetMap enthousiastelingen naar De Fabriek in Leeuwarden om daar de laatste hand te leggen aan de import van de BAG panden en adressen in OpenStreetMap (OSM). Weinig volbloed Friezen overigens, maar met een introductierondje bleek dat iedereen wel een historische band ("ik ben wel eens in Harlingen geweest") met Friesland had .

Ik ga er van uit dat ik bij de lezer het bestaan van OpenStreetMap niet hoef te introduceren. Wel is het handig te weten dat er ruwweg 3 manieren zijn waarop OpenStreetMap kan worden bijgehouden.
Gewapend met GPS wandelend of fietsen op pad, en onderweg nieuwe wegen en paden signaleren, nieuwe Points-of-Interest markeren etc. In landmeetkundige terminologie terrestrische inmeting, in OSM-taal "warme mapping". Al is die laatste term in guur novemberweer misschien wat vreemd. De aldus ingewonnen data wordt bij terugkomst op de thuisbasis (bij moeder de vrouw, of op buitenlandse hotelkamer) verwerkt en definitief in OSM gezet.
Het winterseizoen leent zich wellicht meer voor het thuis bij de kachel en met de poes op schoot aan de hand van luchtfoto's (BING, PDOK) intekenen van nieuwe of veranderde objecten. Deze fotogrammetrische vorm van OSM-data-inwinning is in Nederland minder relevant. De OSM-datadichtheid is al groot, en de wijzigingen in paden en lanen worden vaak sneller in het terrein opgemerkt en aangepast, dan via de vertragende omweg van luchtfoto's van enkele jaren oud. Maar misschien dat het begin 2015 via PDOK beschikbaar komen van luchtfotos'uit 2014 deze vorm van mapping ook in ons land nieuwe perspectieven biedf.
De derde vorm is de vorm waar ik in deze post wat dieper op in ga, het importeren van andere datasets.

In de Nederlandse OSM-historie zijn er 2 grote imports van externe data geweest. De eerste was het offer you can't refuse van autonavigatiebedrijf AND, dat in 2007 haar toenmalige dataset van Nederland, China en India ter integrale opname aanbood. Daarmee werd de Nederlandse in een klap van vele witte vlekken naar een landsbreed goed gevuld raamwerk van wegen. Wat bij veel mappers enthousiasme ontlokte om dan ook de fiets- en wandelpaden in OSM te krijgen.
Een tweede importgolf kwam in 2010. Het Amsterdamse adviesbureau ObjectVision had enige jaren daarvoor in opdracht van het Planbureau voor de Leefomgeving op basis van het AHN-1 en de Top10vector ten behoeve van het project GESO het 3DShapes bestand ontwikkeld, en dit er download up hun site aangeboden. uit de top een Na wat juridisch getouwtrek werd duidelijk dat 3D shapes inderdaad rechtenvrij (public domain) in OSM geïmporteerd kon worden. Daarmee veranderde het aanzien van OSM van alleen een wegenkaart naar een compleet topografisch bestand met bebouwingscontouren, grazige weilanden, vruchtbare akkers en eeuwig ruisende wouden.

Op de open data golf die sinds enige jaren ons land overspoeld kwam de BAG als een lekker hapje in beeld van de OSM-mappers. Rond 2011 verschenen de eerst suggesties op het OSM-forum om iets met de BAG te gaan doen. Likkebaardend vanwege de smaakvolle detaillering van middeleeuwse kathedralen zoals de Sint Jan. (zie ook in de OpenTopo kaarten van Jan-Willem van Aalst). Maar ook als vernieuwing van de toch al flink verouderde bebouwing uit 3DShapes. Die was immers gebaseerd op de Top10vector uit 2007, wat met de toenmalige updatefrequentie neerkwam op een bronjaar van pakweg 2005. Een periode waarin in suburbia de Vinexhuizen nog als paddenstoelen uit de grond schoten.

Niet alleen de eye-candy van die pandcontouren uit de BAG is interessant. De adressen zijn misschien nog wel waardevoller. Er zijn bovenop OpenStreetMap diverse routezoekers ontwikkeld. Om te zorgen dat je aan de goede kant van de Haagse Laan van Meerdervoort uitkomt is het wel erg handig als niet alleen straatnamen maar ook huisnummers in OSM zijn opgenomen. Weliswaar hadden sommige mappers al met de hand huisnummer toegevoegd, maar een import van de BAG is een heel aantrekkelijke manier om die 10 miljoen adressen in OSM te krijgen.
Op basis van flinke discussie op het forum en in een tweetal real-life sessies eind 2013 in Utrecht en voorjaar 2014 in Duivendrecht is er een methodiek ontwikkeld om de import gecontroleerd te laten verlopen. Geen niets ontziende import, maar onderzoekt alle dingen en behoudt het goede als leidraad. Een aanpak waar de Data Working Group (DWG) van de OpenStreetMap foundation ook op toe ziet (Ja, OpenStreetMap is veel gestructureerder en georganiseerder dan velen denken!). De complete werkwijze is vastgelegd op de Wiki, voor wie het nog eens wil naspelen.


Zo'n import roept allerlei vragen op. Moet je het überhaupt wel willen (ja: met name voor die routezoekerij is het wel erg handig als de data in OSM zélf zit), hoe ga je het bijhouden (de relevante ID's zijn mee-geïmporteerd uit de BAG, de methodiek wordt nog verder ontwikkeld), en wat is de volgende stap? De OSM-community kijkt nu al uit naar de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT). Ik betwijfel of die net zo'n meerwaarde heeft. Waarom zou je OSM belasten met topografische detail voor een schaalniveau van pakweg 1:1000, terwijl OSM voor gebruik te voet, te paard of op de fiets eerder een 1:10.000 - 1:50.000 karakter heeft. Aan de andere kant, je ziet in OSM allerlei micro-mapping ontstaan, zoals in Artis en de Efteling.waar het BGT-detailniveau wel een handige basis voor is. We gaan het zien, want het leuke van OSM is juist dat de toekomst niet in beton is gegoten.

Die import deed ook op een andere manier de wenkbrouwen fronsen. De geometrievalidatie in OSM liegt er niet om, waardoor in sommige gemeenten het alarm erg vaak afging bij panden die elkaar een paar centimeter overlappen. Blijkbaar staan (sommige) BAG-beheer applicaties dat toe. Ook kwam de OSM-importeurs diverse gebouwen tegen die inmiddels niet  meer bestaan. Met een serie terugmeldingen is met deze import actie de BAG zelf ook verbeterd.

Da's een mooie bijvangst, maar de mooiste bijvangst is dat alle acties rond deze import de Nederlandse OSM-community wat meer body heeft gegeven. Daar kan voor de verdere ontwikkeling van OSM in Nederland best wat moois uitkomen.

zaterdag 23 augustus 2014

Webcartografie zonder franje: "Mapping decline"

Vorig jaar beleefden we de opkomst van de term "story telling maps". Afgelopen week kwam ik daarvan een mooi "real-life" voorbeeld tegen.
Naar aanleiding van de rellen in de Amerikaanse suburb Ferguson, voorstad van St-Louis verscheen in NRC Next een artikel over de achtergrond van de rellen. Daarbij werd verwezen naar het boek "Mapping decline" van Colin Gordon, waarin aan de hand van ruim 70 kaarten de teloorgang van St. Louis wordt beschreven. White flight, verdeling van werk en inkomen, stadsvernieuwing, het komt allemaal aan bod.Het boek zelf heb ik in bestelling, dus de recensie houdt u nog tegoed.
Maar de bijbehorende website is het bezichtigen ook waard. van een viertal thema's wordt in heldere kaarten de toestand in beeld gebracht.  Met behulp van een time-slider kan van 1940 tot nu per decennium de ontwikkeling worden bekeken. Per thema wordt in 1 of 2 alinea's duiding gegeven bij wat je ziet. Desgewenst kunnen grenzen en wegen als kaartlagen aan en uit worden gezet, en er kunnen -locatiegebonden- achtergronddocumenten worden opgevraagd.

Ik houd hier erg van: de boodschap staat centraal, de techniek is daaraan ondergeschikt. De kaarten zijn dynamisch (want met factor tijd) én interactief (je kunt lagen aan of uit zetten) maar verzuipen niet in goedbedoelde maar overbodige geo-ict trucs. Er komt dan ook geen ArcGIS Online, OpenLayers of Leaflet aan de presentatie te pas: gewoon één png per kaartbeeld, die met wat javascript aan en uit worden gezet. Inzoomen of uitzoomen kan niet, maar is ook niet nodig, nee, zelfs niet wenselijk.
Less is more, no frills of in der Beschränkung zeigt sich erst der Meister zijn termen die hier van toepassing zijn. Cartografie zonder franje, zou ik het in het Nederlands noemen. Ik lust hier wel meer van!


zondag 3 augustus 2014

ArcGIS Pro: we're introducing three revolutionary products?

"Today, we're introducing three revolutionary products. The first one is a widescreen iPod with touch controls. The second is a revolutionary mobile phone. And the third is a breakthrough Internet communications device. So, three things: a widescreen iPod with touch controls, a revolutionary mobile phone, and a breakthrough Internet communications device. An iPod, a phone, and an Internet communicator. An iPod, a phone...are you getting it? These are not three separate devices. This is one device. And we are calling it iPhone. Today, Apple is going to reinvent the phone."

Met die woorden introduceerde Steve Jobs de iPhone op de MacWorld in 2007. Het zou leuk zijn geweest als esri's CEO Jack Dangermond op soortgelijke wijze ArcGIS Pro had aangekondigd op de Esri User Conference. "Today; we're introducing three revolutionary products. The first one is a application to easily create beautiful maps with multiple views and layouts. The second is a revolutionary way to view and design landscapes in 2D en 3D. And the third is a breakthrough way to share and collaborate on your geospatial information with others, accross the internet.". Zoiets. Want het wordt door Esri wel als de optelsom van de functionaliteiten van de drie bestaande desktopproducten ArcMap, ArcScene en ArcGlobe gepositioneerd.

In plaats daarvan was op de UC 2013 al een uitgebreide preview gegeven door opper-developer Jim McKinney gegeven. En ook nu ligt ArcGIS Pro nog niet in de "winkels", als het dit jaar onder de kerstboom ligt mag je je handjes al dichtknijpen, dus de GisTech 2015 is waarschijnlijk het eerste Nederlandse event waar dit flagship product in definitieve vorm te aanschouwen is.

Afgaande op wat ik er op de door Esri-Nederland en de ArcGIS gebruikersgroep AGGN prima georganiseerde en informatieve "Hot News from San Diego" terugblik op de User Conference over hoorde is ArcGIS Pro ook niet zo revolutionary. Zo zit die ribbon interface zit al jaren in Esri's ArcGIS Explorer en is dit jaar al in de concurrenten Geomedia en Mapinfo geïntroduceerd. 64 bit? Eerder finally dan revolutionary. De multiple views en layouts roepen herinneringen op aan eind vorige eeuw toen we dat met ArcView 3.x al hadden. Eigenlijk is alleen de 3D integratie echt vernieuwend.

Als we de Esri-timeline bekijken zien we ieder 10-15 jaar zo'n breekpunt. ArcGIS als opvolger van goold-old ArcInfo Workstation voor al uw analysewerk. Al lag er tussen de introductie van ArcGIS 8.0 eind 1999 en de echte doorbraak er van (met versie 9,  met het volledige geoprocessing framework) bijna 5 jaar. Ook voor mapping doeleinden had ArcGIS een paar jaar nodig om ArcView 3.3 (die met die multiple lay-outs) van de troon te stoten. laat ArcGIS Pro dus ook nog maar een paar jaar rijpen.

Allemaal uiteindelijk wel erg ingrijpende overgangen, met kenmerkte interfaces (de commandline van Workstation, de op Neuron Data gebaseerde interface van 3.x), met eigen programmeeromgevingen (spreekt u nog AML of Avenue?. Doet u aan extensies of juist aan add-ins?). Eigenlijk zo ingrijpend dat de overgang qua impact niet of nauwelijks onderdoet voor een competitive upgrade; van ArcGIS naar QGis, bijvoorbeeld.

Ook bij iedere major step een overgang naar een ander preferred data formaat: de coverage in workstation, werd de shapefile in 3.x, werd de file geodatabase in ArcGIS. Ik heb nog niet gehoord wat ArcGIS Pro als native file-format gaat hanteren. Geopackage wellicht? Dát zou het alsnog een revolutionary product maken

OSPM - het Open Source Participation Model

Een interessant artikel in de GIS magazine waarmee we de zomer doorkomen. Onder de titel "hoe te kiezen" beschrijven Luuk Schaminee en Harco de Jager (beiden werkzaam bij Ordina) over het traject waarmee de provincie Noord-Holland een gefundeerde keuze wil maken tussen diverse open source compenenten om daarmee een deel van de provinciale geo-infrastructuur mee in te richten.

Een vraag waar veel organisaties mee zitten: is Mapserver nu een betere (of scherper gesteld: voor mijn organisatie geschikter) mapping server dan GeoServer of Deegree, is Mapcache te verkiezen boven MapProxy of GeoWebCache voor mijn tile-caches.
(Nu hoor al wat mensen zeggen: het gaat niet om "of-of", maar je haalt er het meeste uit met "en-en", maar ik kan me wens wel voorstellen om het provinciale geo-applicatielandschap niet net zo gevarieerd te maken als het Noord-Hollandse landschap zélf).

In het artikel wordt beschreven hoe met het Open Source Maturity Model (OSMM) de volwassenheid van de diverse communities die de open source producten ontwikkelen wordt gemeten, en -het lijkt mesje 2 van Gilette wel- met het Open Product Selection Process (OPSP) in de hand de geschiktheid -getoetst aan je eigen gebruikerswensen- kan worden gescoord. (Details over de 2 modellen vind je op de site van Ordina).

Een interessante benadering. Toch mis ik er een belangrijk aspect aan.
De diverse open source producten (of moet ik zeggen: de producten van de diverse communities) worden naar mijn idee met OPSP vooral benaderd als producten met een afgebakende fucntionaliteit, waarbij OSMM als garantie moet dienen voor het levensvatbaarheid van de community voor onderhoud en support.
Wat ik mis is een score die aangeeft hoe groot de kans is dat ik mijn functionele wensen en/of eisen -als die nog niet in een product aanwezig zijn- in een nabije release kan verwelkomen. Daarbij ga ik er gemakshalve van uit dat je vooral mee wilt werken aan de verdere ontwikkeling van het product zélf, en minder gericht bent op het starten van een eigen afsplitsing ("fork") van de software. Is de "wishlist" enigszins in overeenstemming met mijn eigen wensen, en kan ik de verwezenlijking er van positief beïnvloeden door mensen uit mijn eigen organisatie, of ingehuurd door mijn organisatie- in de community in te zetten? Eigenlijk de afweging: wat is mijn return-on-investment in een open source community?

Zo hoeft zelfs een must-have functionaliteit bij een open source product niet persé tot een knock-out bij pakketselectie te leiden. Als het zelf (laten) toevoegen van die functionaliteit eenvoudig mogelijk is (en dat bij voorkeur in de volgende standaard release mee komt) kan een product toch hoog scoren.
Misschien wel het beste voorbeeld hiervan is het een paar jaar terug in opdracht van de Ordnance Survey door Boundless laten uitbreiden van Geoserver zodat Geoserver volledig ana de Inspire eisen voldoet. De Ordnance Survey blij, omdat zo zo bij het hun vertrouwde Geoserver konden blijven én aan de Inspire eisen voldoen, u en ik blij omdat we de webservice van de Ordnance Survey soepel kunnen gebruiken, en alle andere Geoserver gebruikende partijen die ook Inspire verplichtingen hebben (zoals de provincie Noord-Holland) blij omdat zij op deze ontwikkeling kunnen meeliften.

Misschien dat daarvoor naast het OSMM  en het OPSP nog een derde model kan worden ingevoerd Ik zou dat het Open Source Participation Model (OSPM) willen dopen, dat beschrijft in hoeverre een organisatie in staat is de mogelijkheden van open source volledig uit te nutten.

maandag 21 juli 2014

Een Inspire datacatalogus? Ik wil Meer! Meer! Meer!

Begin juli mocht ik namens de Stichting OSGeo.nl aanschuiven bij het halfjaarlijkse PDOK klantenpanel, dat sinds vorig jaar gecombineerd wordt met een Inspire gebruikersoverleg.
Voor diegenen die deze gremia niet kennen: vanuit de PDOK-beheerorganisatie (dus Kadaster), vanuit Inspire (Ministerie van IenM) en met medewerking van Geonovum wordt er tijdens deze overleggen toelichting gegeven op a) wat er aan diensten gerealiseerd is, b) wat er op de rol staat en vanuit de gebruikers van al dit moois feedback gevraagd. Noem het maar een klankbordgroep.

Tijdens de meeting een ferme discussie over de oude en de nieuwe BRT-achtergrond kaart  (moet die persé 100% BRT zijn, of mag het ook een onsje BRT, aangevuld met ene paar gram NWB, een snufje AHN en een toefje OpenStreetMap blijven?).
Ook veel aandacht voor de één loket gedachte van PDOK (nu wordt de gebruiker nog van het data-kastje naar de service-muur gestuurd. Dit gaat veranderen; je kunt straks met zowel technische als data-inhoudelijke vragen bij het PDOK-loket terecht, die zetten het wel door naar 2e of zelfs 3e lijn.
En verder loopt er deze zomer een onderzoek naar de haalbaarheid van een PDOK-light, een voorziening die met name gemeenten moet helpen bij het aanbieden van open (geo)data.

Het verrassende hoogtepunt was het aan den volke tonen van een proof-of-concept van de Inspire Datagids. Matthias Snoei (SWIS) en Edward MacGillavry (Webmapper) hebben dit PoC gemaakt, waarbij goed webdesign het uitgangspunt is. Lees "the elements of user experience" als je meer wilt weten over de 5-S-en: strategy, scope, structure, skeleton, surface. Een absolute aanrader!

Het moet gezegd: de concept-datagids zag er mooi uit. Naast een goed doordacht design en interface, waren ook de omschrijvende teksten die de door de datagids bladerende eindgebruiker moeten verleiden tot het gebruik van de Inspire datasets weloverwogen. Niet die onbegrijpelijke technische kromtaal waar het NGR vol mee staat, maar heldere, ja zelfs wervende omschrijvingen waardoor het geo-water je bijkans door de mond loopt. En als het dan ook nog -zoals Matthias suggereerde- een gemakkelijk te onthouden domeinnaam als www.ngr.nl krijgt, dan zijn worden we helemaal blij.

Ja, app-bouwers en ruimtelijk beleidsmedewerkers boffen maar dat zij de doelgroep mogen vormen van deze geo-candy.
Wel een wat vreemde doelgroepmix trouwens. App bouwers willen data, beleidsmedewerkers willen informatie. Maar ik ben nog nooit een App-bouwer tegengekomen die specifiek Inspire data wil. Of een beleidsmedewerker die specifiek informatie uit datasets zoekt die dankzij Inspire beschikbaar zijn. Houd me ten goede hoor, ik vind het hartstikke mooi dat er onder invloed van Inspire allerlei geodata beschikbaar is gekomen. Maar een programma als SEIS heeft net zo goed veel moois opgeleverd.


Met slechts als Inspire datasets aangemerkte bronnen als inhoud lijkt deze catalogus vooral een Inspire-verkooptruc. Is het programmabudget op? En moeten er (bijvoorbeeld uit de budgetten voor de invoering Omgevingswet) nieuwe financiële bronnen worden aangeboord?
What's next? Een compleet fake-portaal? Met alleen screendumpjes in een Prezi achter elkaar geplakt?


Mijn voornaamste bezwaar is dat we als geo-sector hier een enorme kans laten liggen om het nationaal georegister (NGR) eindelijk die boost te geven die het al zo lang nodig heeft.
Schreeuw s.v.p .even met mij mee:
- Willen jullie meer of minder redactie op de content (de omschrijvingen van de datasets)?
(allen:) Meer!-
 Willen jullie meer of minder controle op het aan de voordeur tegenhouden van onnodige datasets
(allen:) Meer!
- Willen jullie een meer of een minder wervende vormgeving?
(allen:) Meer!
- Willen jullie meer of minder dan alleen de Inspire datasets?
(allen:) Meer!

En verder:
- Een kortere URL: handig! (is www.catalogis.nl misschien iets?)
- Een meer handigere user-interface: heel graag!

Mét de complete inhoud van het NGR, mét de harvesting mogelijkheden. We waren met z'n allen toch zo voor standaarden (ISO19115 enzo, CSW, Dublin Core)? En voor data bij de bron, dus ook metadata bij de bron!

Ik zou zeggen: dit proof-of-concept was een inspirende vingeroefening. Effect bereikt. Dank u. Punt.
Mix het idee met het geoportaal geopunt.be van onze zuiderburen, en maak daarmee geo-informatie over de volle breedte dé succesfactor voor de omgevingswet, in plaats van te navelstaren op alleen Inspire-datasets.
Donderdag 4 september is de kans om je stem voor de Grote Sprong Voorwaarts voor het NGR te laten horen. Ik weet dat er binnen Nederland genoeg concrete ideeën zijn om zo'n stap te maken én genoeg ontwikkelkracht om dat ook daadwerkelijk waar te maken.
Dan zijn we echt voor een langere periode aan het investeren, in plaats van het najagen van een korte termijnwinst.

Tot 4 september, in Amersfoort!

De onzekere toekomst van de Omgevingswet

In de zomereditie van het vakblad Geo-info (nr. 2014-4) die ik dit weekend doorbladerde las ik een column van Willemijn Simon van Leeuwen. De Geofort directeur beschrijft in die column de tegenover minister Bussemaker geuitte wens om aanpassingen van het bestemmingsplan en vergunningsverlening meer "principle based" dan "rule based" (zeg maar: meer naar de geest van de wet dan naar de letter van de wet) te laten verlopen. Dit met in het achterhoofd gepietlut over de mogelijke ecologische waarde van het Geofort, en de geconstateerde kans op archeologische vondsten in deze huiskamer van de Nederlandse geo-sector.

Ik hoop dat Minister Bussemaker het hier nog even met haar collega Schultz van Haegen over heeft gehad. Die laatste heeft immers net Omgevingswet, de integrale wet voor het ruimtelijke domein, die onder meer de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO) gaat vervangen, naar het parlement gestuurd. De WRO, u weet wel, die wet waaruit de digitale ruimtelijke plannen voortvloeien. Plannen met lekker scherpe, eenduidige grenzen, waarmee de afdeling vergunningen gemakkelijk kan toetsen of een geplande dakkapel (of aanleg van een Geofort) is toegestaan of niet.
Toelatingsplanologie, heet dat in vaktermen. Met de ontwikkelingsplanologie (de overheid als gebiedsontwikkelaar) als tussenstap zijn we inmiddels bij de uitnodigingsplanologie terecht gekomen. de overheid als verleider voor ruimteljke ontwikkelingen, met slechts streefbeelden en ruwe richtingen als leidraad, in plaats van die in beton gegoten bestemmingen. Goed nieuws voor Willemijn, lijkt me. Een liberale ruimtelijke ordening, in plaats van de -van oudsher vaak sociaal democratische- zwart-witte grenzen.

So far, so good. En de geosector is er maar al te zeer van doordrongen dat zij de Omgevingswet wat te bieden heeft (of lelijker gezegd: dat er wat valt mee te eten uit de ruif die Omgevingswet heet). Met het programma GOAL moet de virtuele Laan van de Leefomgeving worden voorgegeven, waaraan informatiehuizen voor diverse domeinen staan. Met basisregistraties en PDOK als bron en leverantiekanaal komt dat vast wel goed.
Maar hoe vertaal je uitnodigingsplanologie naar een GIS? Het uitnodigen zelf is al niet gemakkelijk, want dan moet je een wensbeeld in kaart brengen: dát trekt je niet zomaar uit wat basisregistraties.
Nog complexer wordt het geo-ondersteund toetsen. Met die zwart-witte WRO grenzen was dat gemakkelijk; ja of nee, 't mag of het mag niet, desnoods met 6 cijfers achter de komma van X, Y en Z. Kaasje voor de immer naar hoge nauwkeurigheid en exactheid strevende geo-sector.
Maar nu? Geen kwantitatieve benadering, maar een kwalitatieve. Geen beton maar rubber. Geen zwart-wit, maar de kleur van je hart.

Een moeilijk, maar voor de geosector erg interessant en relevant puzzeltje. Wellicht kan het RGI onderzoek uit 2008 naar Omgaan met onzekere planobjecten een inspiratiebron zijn. De insteek in dat onderzoek was weliswaar omgekeerd, want daar was de vraag hoe kan ik met om allerlei redenen onscherpe grenzen toch toelatingsplanologie uitvoeren? Maar als je dat rapport 90 graden kantelt komt je wellicht al een eind in de goede richting.

 
Denk niet zwart-wit!

zondag 20 juli 2014

Met de BAG oude koeien uit de sloot halen

Onlangs had ik het al over het doen van meldingen, met name terugmeldingen op basisregistraties en andere geodata.
Vandaag had ik zelf te maken met een locatiegebonden melding: een noodgeval! Fietsend langs een kanaal ten zuiden van Amsterdam bemerkte mijn vriendin dat een koe het weiland waar haar zusters nog wel stonden had verlaten en in de aanpalende sloot was beland. Gezien de buitentemperatuur van circa 30 graden geen gekke gedachte van dit rund, maar de slootkant bleek toch wat te hoog om weer veilige veengrond onder de poten te krijgen.
Het dier leek ons niet direct in paniek, maar een seintje naar een hulpinstantie leek wel op zijn plaats. Tja, wie bel je dan? Dat niet-spoedeisende alarmnummer wil maar niet in mijn geheugen blijven plakken, en bovendien leek het ons geen goed plan de koe uren in de sloot te laten staan. Toch maar 1-1-2 gebeld dus. "Brandweer, politie of ambulance?", is dan de vraag die je moet beantwoorden. Dierenambulance was geen mogelijk antwoord (misschien maar goed ook, in mijn meest angstige gedachten komt dierenmishandelingsbestrijder Dion Graus dan gelijk mee), "politie" leek me het meest zinvol, de hermandad weet vast wel hoe ze de eigenaar kunnen opsporen en tot een reddingsactie kunnen aanzetten. Of, als de boer zomerreces heeft, de brandweer voor dit karretje kunnen spannen). Ik werd doorverbonden met de regionale politiemeldkamer.
Gelukkig stonden we langs het A.R kanaal exact bij kilometerpaaltje 16.0, dus over de locatie van de plek des onheils kon weinig misverstand ontstaan. Dacht ik. In welke woonplaats ik me bevond, vroeg de meldkamer. Aan den einder geen kerktoren te ontwaren, maar mijn parate topografische kennis mikte op halverwege B. en L. "Straatnaam?", vroeg de stem in mijn telefoon. Ik schatte het dichtstbijzijnde straatnaambord al gauw op enkele kilometers afstand. "Kanaaldijk", aan de westzijde, de kant van B. en L. probeerde ik voorzichtig. Aan de andere kant klonk een opgelucht "OK, Westkanaaldijk". Blijkbaar voorzag het ongetwijfeld door de BAG gevoede meldkamersysteem in een openbare ruimte-aanduiding met die naam!
Mijn vriendin kon het niet meer aanzien, en spring op de fiets in de richting van de dichtstbijzijnde zijweg. Die leidde na een kilometer naar een boerderij, waarvan  de boer ook de eigenaar van het slachtoffer bleek te zijn. Al gauw kwam de trekker het land op gereden, waarna het dier met een lassoworp werd gevangen, en al gauw hand de boer zijn koeien op het droge.

Dit moet toch handiger kunnen! Mijn telefoon weet waar-ie is (zeker als ik ga fietsen, dan staat de GPS aan om mijn tochtje in Strava te registreren), dan hoef ik toch niet te gokken in welke woonplaats ik ben, en langs welke straat ik me bevind? Ja, in de bebouwde kom weet ik dat wel (al kan dat op de grens van pakweg Voorburg en Leidschendam nog best lastig zijn en licht verwarring tussen de Maasstraat in de Amsterdamse Rivierenbuurt, en de een kilometer noordelijk gelegen Nicolaas Maesstraat op de loer).

In de Google Playstore vind ik tientallen 112-apps, maar die blijken alleen maar een doorgeefluik van de meldingen in mijn buurt naar mijn telefoon. Iets Voor de lokale journalisten en andere sensatiezoekers dus.
Na 10 minuten googelen vind ik wel een als sinds 2011 bestaande 112-App van de Ambulancedienst Noord-Nederland, en van recenter datum een vergelijkbare App van de Regionale Ambulance Voorziening Brabant Midden-West-Noord (terzijde: wat is dát voor een bijzondere geografische aanduiding). Van die eerste zijn de recensies overwegend vernietigend, van die tweede zijn ze wel positief. En inderdaad: de app ziet er overzichtelijk uit, dus als ik in Midden-West-Noord-Noord-Brabant een ambulance nodig heb komt dat wel goed.

Een landelijke app, voor brandweer, politie én ambulance schijnt in de maak te zijn. Was zelfs al begin dit jaar verwacht. Mijn verwachtingen zijn hooggespannen. En tot die tijd ga ik het lassowerpen maar eens oefenen om indien nodig zelf oude koeien uit de sloot te kunnen halen.



Een paar geo-bemerkingen achteraf: 
Die "Westkanaaldijk" klopte, maar gaat 400 meter verder wel over in de Kanaaldijk-West. Hoe verwarrend wil je het hebben. Vooral ook omdat de plaats van handeling noch B, noch L. bleek te zijn, maar juist in een uitstekende punt van woonplaats A. lag.

Een vergelijkbare geval had ik 2 jaar terug, langs een kanaal ten Noorden van Amsterdam. Daar had iemand een ambulance besteld voor de "Kanaaldijk, ter hoogte van W." Helaas bleek de weg aan de andere kant aan de andere kant van het water ook Kanaaldijk te heten, en zelfs ín woonplaats W. te liggen. U raadt het al: daar stoof de ambulance voorbij, aan de overkant van het kanaal. Mensen kennen bebouwde kommen, mensen kennen geen (BAG-)woonplaatsgrenzen. 

In dit opzicht is de woonwijk Bijvanck, op de grens van Huizen en Blaricum, helemaal curieus; de gemeentegrens loopt dwars door de wijk en zelfs door sommige woningen. Knappe kop die daar weet te melden in welke BAG-woonplaats dat-ie staat.


zondag 13 juli 2014

Melden is goed, repareren is beter! De 6e en 7e ster van Tim Berners-Lee

Een terugmelding doen op de BAG is van een andere orde dan zélf een onvolkomenheid in OpenStreetMap rechtbreien. Bij de makers van MapInfo, GeoMedia of ArcGIS melden dat er een weeffoutje zit in hun software is iets anders dan zélf zo'n weeffoutje in QGis herstellen. Melden is goed, repareren is beter!



Het leuke is dat dit principe in de maatschappij langzaamaan gemeengoed wordt. Langzaamaan, want we zitten op veel plaatsen pas in de stand van het melden van "bugs": de klassieke kapotte lantaarnpaal, de exemplarische scheefliggende stoeptegel. Met dank aan verbeterdebuurt.nl en andere MOR-apps (vakjargon voor Meldingen Openbare Ruimte) sporen gemeenten hun burgers aan hun klagen over die onvolkomenheden van de dagelijkse leefomgeving te melden aan het (digitale) gemeentelijk loket.
De échte participatiemaatschappij begint echter pas bij door buurtbewoners adopteren van de plaatselijke afvalcontainer of het in de straat gelegen plantsoen. Dat laatste levert op diverse plaatsen in Nederland niet alleen tuiniervreugde maar ook prachtige stukken openbaar groen op, tegen een prijs waarvoor de gemeentelijke groendienst niet verder komt dan het één keer per maand met de grasmaaier over een armetierig stoppelveldje rijden.

Zo beschouwd is niet open data het data-equivalent van open source software, maar crowdsourced data. Hoe ver wil je, of durf je als data-eigenaar te gaan met het ter verbetering open stellen van data? Is een terugmeldingsvoorziening (met daar achter een backoffice) de zesde ster in het model van Tim Berners-Lee? En dan is crowdsourced data de zevende!

Doe bijvoorbeeld eerst eens een terugmelding op de terugmelding BAG of BRT, en doe daarna een edit op OpenStreetMap. Die eerste geeft een gevoel van goed burgerschap, maar bij die tweede geeft het echt een kick om jouw eigen edit na enige uren (in de diverse tiled lagen) op www.openstreetmap.org terug te zien.

Goed om te zien dat Kadaster druk bezig is met het verder uitnutten van de terugmeldfaciliteit. De resultaten van de pilot zijn hier te zien, de komende maande wordt gekeken hoe de terugmeldfaciliteit voor 't echie vorm kan worden gegeven. Ben benieuwd of dat een zes- of zeven sterren variant wordt!

van A naar Beter: de Tweede Coentunnel

Aan het zondagsontbijt viel al bladeren door Het Parool mijn oog op een advertentie van Rijskwaterstaat, waarin de 4-daagse afsluiting van de Coentunnel (voor het aansluiten van de toegangswegen op de nieuwe tunnel) wordt aangekondigd.
Allereerst als forens, omdat Coentunnel op een van mijn woon-werkroutes naar Heemskerk en Velsenbroek ligt, maar bij nadere bestudering ook als cartograaf. Kijk maar even mee.

http://www.vananaarbeter.nl/Images/HR%20-%202014_07_07_VanAnaarbeter-adv.internet_tcm220-356166.pdf.

Ik houd wel van het gebruik van een geschematiseerd wegennetwerk, maar hier ontbreken toch een paar elementen. Allereerst is de uitsnede erg ongelukkig, waardoor het knooppunt Zaandam (aansluiting met de A7 ri. Hoorn), de Wijkertunnel (toch ook een alternatief voor de Coentunnel? Zeker voor verkeer vanuit Schiphol naar Noord-Holland?) en diverse knooppunten (Holendrecht, De Hoek) aan de zuidkant van Amsterdam buiten beeld vallen.
Nog vreemder is dat de aanduiding "Zeeburgertunnel" ontbreekt, terwijl dat toch het belangrijkste onderdeel van de omleidingsroute is, en -in deze uitsnede- is natuurlijk ook het ontbreken van de aanduiding "A8" een groot gemis.
De beschrifting maakt geen onderscheid tussen namen van knooppunten en plaatsnamen. Omdat bebouwde kommen niet in de kaart worden weergegeven komen sommige plaatsaanduidingen wel erg in het luchtledige te hangen, en soms zelfs ("Koog aan de Zaan") op een heel verkeerde locatie
Ook bij de teksten valt op dat de uitsnede erg bot is gemaakt, waardoor sommige teksten (linksboven: "knooppunt Velsen", rechtsonder: "Muiderberg", linksmidden: "Knooppunt Raasdorp" finaal doormidden gezaagd zijn. Slordig.
"Zaandam" als aanduiding is ook wat vreemd, aangezien juist sinds dit voorjaar de aanduiding "Zaanstad" op de bewegwijzering wordt gebruikt. En waarom de tekst Amster-dam afgebroken moet worden is me ook een raadsel.
Ook staan er nog een paar verdwaalde wegnummers (N247, S116, S102) in de kaart waarvan de wegen zélf helemaal niet in de kaart zijn afgebeeld. Wat moet de lezer daar mee?

Jammer is dat de 2 flankerende maatregelen die op pagina 2 van de folder worden beschreven niet in de kaart te vinden zijn; het was waardevol als de kaartlezer had kunnen zien op welke trajecten het VanAnaarBeter-treinkaartje (van 1,30 euro) geldig was, en waar de pendelbussen rijden (van.naar station Sloterdijk).

 Ik vind mijn weg wel, bijvoorbeeld door met een slimme combinatie van fiets&trein de Hoofdstedelijke ring A10 van 16 t/m 21 juli helemaal te mijden


Er zijn van deze aankondiging meerdere varianten in omloop, waarbij de kaartuitsnede telkens iets anders is. Maar in alle gevallen is die uitsnede met de botte bijl gemaakt.
De hier beschreven versie is te vinden op  http://www.vananaarbeter.nl/Images/HR%20-%202014_07_07_VanAnaarbeter-adv.internet_tcm220-356166.pdf.

vrijdag 16 mei 2014

geografische informatie, net zo gewoon (en complex!) als water uit de kraan

Een wat persoonlijkere blogpost dit keer.

In de ruim kwart eeuw dat ik inmiddels met geografische informatiesystemen bezig ben is op congressen en symposia heel vaak een kreet als "geografische informatie moet net zo gewoon worden als water uit de kraan" gevallen. Daarom is het natuurlijk dom dat ik nooit eerder op het idee ben gekomen, maar sinds begin mei werk ik in de drinkwatersector. Bij PWN om precies te zijn, in Noord-Holland.

Nu kan ik eindelijk van dichtbij zien hoe (oppervlakte-)water wordt ingenomen ("inwinning") , daar drinkwater van wordt gemaakt ("basisregistraties"), en hoe het via ons leidingnetwerk (geo-infrastructuur") wordt getransporteerd ("services") naar de dorstige afnemers. Hoe wij feedback krijgen ("terugmeldingen") van die afnemers, hoe en waar storingen optreden en worden verholpen ("service level agreement") en we er hard aan werken om storingen te voorkomen. En hoe we niet alleen aan thuisgebruikers en bedrijven water leveren, maar ook via een aantal openbare tappunten ("open data") ons drinkwater beschikbaar stellen.

Mede namens mijn circa 500 collega's kan ik zeggen dat het water niet vanzelf uit de kraan komt.
Ik zal de komende tijd in de gaten houden welke van de door PWN gebruikte methoden en technieken, afspraken en procedures maar ook organisatie en eigendomsstructuur (PWN is een N.V.,  met de provincie als enige aandeelhouder) voor de geosector als inspiratie kunnen dienen om ook geo-informatie "gewoon" uit de kraan te laten komen.
En wie weet kan de geo-sector ook ter inspiratie dienen voor een drinkwaterbedrijf als PWN. Als hebben we bij PWN natuurlijk wel een flinke voorsprong in ervaring.

maandag 7 april 2014

Alleen ga je sneller, Geosamen kom je verder

Onlangs verscheen de langverwachte opvolger van de geobeleidsnota Gideon: GeoSamen. Het resultaat van samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en onderwijs. Na recentelijke recensies van een boek en van een webservice nu een beschouwing op een beleidsnota. (wellicht ten overvloede: niet vanuit mijn rol als voorzitter van OSGeo,nl, maar als generiek geo-criticus).

"Alleen ga je sneller, samen kom je verder" is een Afrikaanse spreekwoord dat me bij de titel te binnen schiet. Het "samen" in GeoSamen wordt op twee manieren ingevuld: samenwerking binnen de geosector, en samenwerking over de grens van de sector heen, als geo-aanbieders sámen met geo-afnemers.
Waar in Gideon de shareholders, zij die invloed kunnen uitoefenen op waar het met geo naar toe gaat (de verschillende leden van de geosector) centraal stonden worden in GeoSamen ook de stakeholders in beeld gebracht; dus óók de partijen die zelf niet aan de geo-knoppen draaien, maar wel (positieve of negatieve) invloed ondervinden van de koers die het Nederlandse geo-schip hanteert. Op de eerste bladzijden krijg ik het idee dat GeoSamen zich niet alleen richt tot de geosector, maar ook op die stakeholders. Na het lezen van de volledige 19 pagina's twijfel ik er toch weer aan of die laatste groep ook tot de doelgroep behoort. Wellicht wil GeoSamen alleen de wake-up call maken dat er een buitenwereld ís?
Ik had het "samen" nog wel breder ingevuld willen zien: samen met andere (niet-geo) data- en modellenaanbieders. Samen met andere innovatieve toepassers, met name de creatieve sector. Samen met collega's uit andere EU-landen. Die doen immers ook aan Inspire. Samen met burgers (de participatiesamenleving!). Dat wordt echt te weinig aangestipt.

De term locatie-informatie wordt en passant geïntroduceerd. U en ik hebben vast wel een idee bij wat dat is, locatie-informatie, maar het had van mij expliciet mogen worden benoemd. Is het alle informatie met een ruimtelijke component (zeg maar: 96,8% van alle informatie),  is het alleen die ruimtelijke component, of is locatie-informatie de grondplaat (postcodegebieden, buurtcodes, hectometrering, BAG-adressen) die het koppelen van informatie tot een peuleschil maakt.
Niet alleen voor de buitenwereld is de overstap van de term geo-informatie naar locatie-informatie wat verwarrend. Is dit nu hetzelfde? Waarom worden dan die twee termen in GeoSamen door elkaar gebruikt. Of is er verschil? Maar wat is dat dan?


De taakverdeling  tussen de drie partijen (overheid, bedrijfsleven,  is me nog niet geheel duidelijk, want de overheid moet een basisinfrastructuur neerzetten, het bedrijfsleven moet zorgen voor innovatieve producten en de wetenschap moet technische grenzen verleggen, maar de recente commotie rond de niet geheel geslaagde update van de standaard BRT-kaartondergrond die PDOK serveert leert dat we juist behoefte hebben aan een innovatieve, grensverleggende basisinfrastructuur. Willen we naar Mars, dan gáán we naar Mars! (om wijlen FNV voorman Herman Bode maar eens te parafraseren). Zeker als we "geo" ook als exportproduct positioneren.
"Nederland vormt in meerdere opzichten een geschikte proeftuin voor het uitproberen van nieuwe op locatie-informatie gebaseerde concepten, zoals bijvoorbeeld smart cities.", lees ik in hoofdstuk 2. Ik zeg niet dat het niet zo is, maar ik ben wel benieuwd waarom juist Nederland een goede proeftuin is. GeoSamen noemt die "meerdere opzichten" nu helemaal niet. Is hier een alinea weggevallen?
De context waarin dit wordt genoemd is namelijk heel belangrijk: geo-informatie wordt hier als exportproduct gepositioneerd. Overigens zowel als kennisproduct als product-product, zonder dat met name van die laatste duidelijk wordt wat dat product dan is. cartografie in de traditie van Blaeu? Navigatiekastjes voor op het dashboard van de auto? De gegevenscatalogus van de BGT?

In de governance (besturing) krijgt een topteam bestaande uit de voorzitters van respectievelijke het GI-beraad (namens de publiek partijen), de branche-organisatie Geo-business en van het NCG een rol toebedeeld. Dat is mooi, maar daarmee blijft het wel weer een geo-aanbod gedreven feestje. Terwijl GeoSamen ook 5 sectoren onderscheidt waarin geo kan scoren: zorg, ruimte&mobiliteit, energie, bouw en water. In  Prince2 termen is het nu net alsof je een stuurgroep samenstelt waarin de suppliers ruimschoots vertegenwoordigd zijn, maar waar voor de users geen plaats aan tafel is geregeld..Eigen volk eerst.  Ik denk dan: heb lef, en zet ook minstens 2 vertegenwoordigers uit die sectoren in dat topteam.Voor mijn part roulerend, maar wel continue die 5 sectoren vertegenwoordigend.

Samengevat: bijna alle benodigde ingrediënten zitten wel in GeoSamen. Maar voor een document dat richting geeft tot en met 2020 verdient het naar mijn idee nog een verbeterslagje. Misschien kunnen we die op 10 april al maken? Met plezier reis ik die dag naar het GeoFort om de presentatie van GeoSamen bij te wonen. En mocht u een lift vanuit Amsterdam nodig hebben, laat het weten: dan maken we die reis samen!

maandag 31 maart 2014

Gelezen: "On the map" van Simon Garfield

Tussen twee banen heb ik eindelijk de tijd om al die boekenleggers en ezelsoren die zich ergens halfweg in diverse boekwerken in mijn cartografische en geografische bibliotheek bevinden op te zoeken en die geschriften alsnog uit te lezen. De komende tijd dus een aantal recensies, of op zijn minst overpeizingen naar aanleiding van een boek.

"On the map" van de Britse journalist en schrijver Simon Garfield uit 2013 was zo'n boek dat ik nog uit wilde lezen. En met plezier! Wat wil je, met "A Mind-expanding Exploration of the Way the World Looks" als ondertitel. Weloverwogen heb ik voor het Engelstalige orgineel gekozen, in plaats van de Nederlandse vertaling, "On the map" heeft immers twee betekenissen ("op de kaart" en "over de kaart") terwijl de Nederlandse versie alleen maar "op de kaart" is.

In "on the map" beschrijft Garfield in 22 lange en een aantal korte ("pocket maps") hoofdstukken die elk een specifieke kaart als uitgangspunt hebben de geschiedenis van de cartografie. Van het wereldbeeld van de Oude Grieken tot en met TomTom, Google Maps en de laatste ontwikkelingen op het gebied van neuropsychologie.

Garfield's schrijfstijl is prettig relativerend, met diverse subtiele grappen die gelukkig weer niet zodanig "inside" zijn dat ze aan deze kant van de Noordzee niet te volgen zouden zijn. "Witty" is de term die een aantal recensenten er voor gebruikten. Adrem, zou je dat in goed Nederlands kunnen noemen. "Associatief" is een ander passend label. De zijstappen en -grappen die Garfield maakt blijven wel zodanig beperkt dat de hoofdroute nooit uit zicht raakt.

Wat Garfield heel erg goed doet is het beschrijven van de kaarten in hun technologische, historische en maatschappelijke context. Niet alleen: wat staat er op die kaart, maar waarom staat juist dát op de kaart. En zo wordt gaandeweg de ruim 400 pagina's de wereld zoals wij die kennen in kaart gebracht. van Europa, naar America (dat eigenlijk Columbus had moeten heten, aldus Garfield), naar de bovenstroom van de Nijl en de Congo, met Scott en Amundsen naar de Zuidpool. Maar ook buiten onze eigen dampkring; naar Mars, en omgekeerd, onder de titel "Mapping the brain" naar onze eigen hersenpan. Ook het bekende vooroordeel dat vrouwen slechter kaart zouden kunnen lezen of minder richtingsgevoel hebben dan mannen komt aan de orde. Daar is overigens niets van waar. Wel oriënteren vrouwen zich over het algemeen  meer dan de hand van gebouwen, landmarks, en andere points-of-interest (o nee, die zou ik interessante plaatsen noemen) terwijl mannen grossieren in aanwijzingen als "naar het Noorden", 3e straat links" na 400 meter rechts. Dát is informatie waar je als kaartontwerper je voordeel mee kunt doen!

Als Nederlander gloei je geregeld van trots, zo frequent komen onze voorvaderen als vooruitstrevende voorbeelden voorbij zetten. En niet alleen voorvaderen, want het hoofdstuk over SatNavs spelen TomTom, Tele-Atlas en AND de hoofdrollen. Op de aankomende Cartodag (23 april) maar eens kijken of we die toppositie kunnen vasthouden. En misschien Garfield daar volgend jaar als spreker uitnodigen?

Eigenlijk is "On the map" ook een geweldig lesprogramma voor een opleiding tot cartograaf . En dan het liefst door er net als de auteur op uit te gaan. Bezoek met een groep medestudenten een tentoonstelling in een museum (zoals vanaf morgen die over globes in het Amsterdamse Scheepvaartmuseum). Huur een bus en probeer die nieuwste TomTom uit. Doe mee aan een OpenStreetMap "mapping party". En maak een tube map van je eigen stad of streek.

Ik miste na lezing maar één hoofdstuk, namelijk een over kaarten waarin in plaats van steeds actuelere en meer accurate informatie juist bewust informatie wordt achtergehouden. Plattegronden van Berlijn als "Hauptstadt der DDR" zijn een bekend voorbeeld, maar ook het wegpoetsen van militaire objecten op onze Nederlandse luchtfoto's valt in die categorie. Misschien iets voor een volgende druk?


Recensie: de nieuwe BRT-achtergrondkaart

In de afgelopen 3 jaar werd hij langzaam maar zeker werd het beeldmerk van de Nederlandse webcartografie: de via PDOK geleverde BRT-achtergrondkaart. Natuurlijk, den mensch is conservatief,  dus iedere wijziging wordt ook in de wereld van geografie en cartografie met wantrouwen begroet, maar toen ik vanochtend mijn twitter-timeline aanschouwde kreeg ik al snel het idee dat de nieuwe release van die BRT-A bij velen insloeg als een bom.

Eerst even wat achtergrond: de oorsprong van de BRT-achtergrondkaart ligt bij de geografische zoek- en toondienst (GeoZet) waarmee  het Ministerie van BZK de openbare bekendmakingen letterlijk op de kaart wilde zetten. Zoiets vergt naast een webservice met die bekendmakingen natuurlijk ook een kaartondergrond, ét voila: ziedaar de entree van de BRT-A. Diezelfde kaart werd ook het gezicht van PDOK: de achtergrondkaart in de PDOK viewer en de standaard ondergrond in de voorbeeldapplicatie PDOK-kaart.

 In 2013 kreeg de BRT-A een inhoudelijke update. Onder meer de A5 tussen Schiphol en de Amsterdamse havens kwam daarmee op de kaart te staan. Liefhebbers kunnen deze versie nog vinden op arcgis.com. Handig, wat zo kunnen we de huidige release nog met de vorige versie vergelijken.

Tja. En nu is er een update waarbij diezelfde A5 weer van de kaart is geveegd, als betrof het een staatsgeheim. Waar in vorige release de BRT-achtergrondkaart een bonte maar weldoordachte mix was van de basisregistratie topografie (BRT) en OpenStreetMap (zie voor details het artikel van cartograaf Edward Mac Gillavry en Haico van der Vegt in de geo-info van mei 2011) heeft PDOK er nu voor gekozen de kaart voor 100% op de BRT te baseren. Dat blijkt dus wat te optimistisch te zijn geweest. Die A5 is niet de enige inhoudelijke misser: ook de exact een jaar geleden ter gelegenheid van de floriade geopende A74 tussen Venlo en de Duitse grens is onder het digitale radeermes gesneuveld. En onze geo-collega's van Cap Gemini zullen er niet gelukkig mee zijn dat de Reykjavikstraat in Leidsche Rijn ineens van de aardbodem is verdwenen.

Ook van de cartografie word ik op zijn zachtst gezegd niet gelukkig. Snelwegen hangen bij knooppunten (zoals bij de aansluiting van de A44 op de A4) los in de lucht, in plaats van netjes via een trompertboog of fly-over op elkaar aan te sluiten. Treinstations worden het vermelden niet meer waard geacht. De oer-Holandse slootjes komen bij de stap van level 7 naar level 8 wel erg plotseling en masse in beeld. Wel een verbeterpunt is de weergave van kassen: de oude versie toonde deze in het geheel niet; de nieuwe release brengt deze landschapsverstorende elementen wel duidelijk in beeld.

En dan de labelling. In de oude BRT-A was die ook niet zaligmakend, met name omdat (door de GeoZet--oorsprong) de gemeentenamen wel erg pontificaal in beeld waren. Ook was in de oude versie de hierarchie van plaatsnamen weliswaar niet helemaal perfect, maar wel redelijk consistent. De BRT-A die we sinds vandaag voorgeschoteld krijgen is op het gebied van tekstplaatsing echt onder de maat. Als Amsterdammer vind ik het natuurlijk heel leuk dat bij het starten van de PDOK viewer (=level 2) alleen onze hoofdstad van een naam wordt voorzien, maar logisch is anders. Eén en twee zoomstappen verder (level 3 en 4) mis ik plaatsen als Breda en Tilburg en Venlo (pas maar op: voordat je het weet wordt er daarvandaan "het is een walgelijke kaart!" geroepen...).
Level 6 is redelijk in balans, al is het wel twintig jaar geleden dat ik "Nieuwegein-Noord" en "Nieuwegein-Zuid" als aparte entiteiten ben tegengekomen. Ook de diverse Almere zie ik liever "ongedeeld" dan met aparte vermeldingen voor "Stad", "Haven" (en "Buiten", "Poort" etc.).
Nog een zoomniveau dieper lijkt de labelmachine op hol te slaan: plaatsnamen verschijnen en verdwijnen, corpsgroottes lopen niet meer gelijk op met de logische hierarchie in plaatsnamen en ineens een vreemd übervette font voor de labels van de G4.

Jammer, want ik was na lezing van "On the map" (van Simon Garfield, recensie binnenkort op deze site) en "Op de kaart" (van Annet Pasveer) juist apetrots op beroemde en inspirerende voorbeelden van Vaderlandse Cartografie. De BRT-achtergrondkaart in deze vorm gaat geen ereplaats krijgen in cartografische standaardboekwerken, op tentoonstellingen en in musea.

Ik ben benieuwd of dit aan de data (alleen BRT in plaats van een heerlijke combinatie van ingrediënten), aan de gebruikte software, of aan de cartografische expertise ligt. Sowieso wil ik voorstellen om bij dit soort ingrijpende wijzigingen een bêta-release uit te brengen, waar minstens het PDOK-klantenpanel maar liefst een bredere groep op kan reflecteren. Ik denk dat diverse functioneel beheerders van geo-sites waarin de BRT-A de ondergrond vormt nu een moeilijk verhaal naar hun afnemers/gebruikers hebben. Maar goed, misschien heeft iemand de tegeltjes van de vorige release nog ergens liggen?

zaterdag 15 maart 2014

Verhalende kaarten: van roadmovies tot structuurvisies


"Storytelling maps". Tot anderhalf jaar geleden werd de term amper gebruikt, maar sindsdien heeft Esri de "pratende kaarten" flink in de schijnwerpers gezet. dat daarbij de term "StoryMaps" als merknaam wordt gehanteerd verbaast me enigszins, omdat deze benaming in de filmwereld al langer wordt gebruikt, maar dan voor de outline van een story, en dus los staat van "ons" begrip map. Zie ook mindmap). Los van de marketing die er achter zit is het fenomeen "storytelling map" een nadere beschouwing waard. Bij deze.

Misschien is iedere kaart wel een storytelling map. Je mag tenminste aannemen dat iedere kaart bedoeld is om informatie over te dragen, en als je "storytelling" maar breed genoeg interpreteert valt zelfs de standaard topografische kaart nog onder dit begrip. En is niet iedere kaart een "picture"? En dat "every picture tells a story" is algemeen bekend.

Minard's kaart van Napoleons veldtocht naar Rusland


Soms is storytelling de weerslag van een reis. Minard's kaart van de Russische veldtocht  van Napoleon is het bekendste voorbeeld, maar de boeken "Zen and the Art of Bicycle Maintenance", "Heart Of Darkness" en de film "Apocalyse Now" zijn ook storytelling, maar niet als map. Die boeken en films hebben menigeen geïnspireerd tot het "mappen" van die reisverhalen: zoals de route van Robert Pirsig in "Zen" en ook de route van kapitein Willard in Francis Ford Coppola's meesterwerk is (op Google Maps) terug te vinden,  En vorig jaar hield Laurens ten Dam onder de noemer "Tour de Lau" een dagboek bij waarbij de harde cijfers zoals zijn GPS die klokte (en staan opgeslagen op Strava) gelardeerd worden met wat persoonlijke bespiegelingen.

Als je bovenstaande verhalen ontdoet van hun literaire en psychologische waarde houd je lineaire verhalen over. OK, natuurlijk is dat platslaan van literaire verhalen meer storykilling dan storytelling, maar het gaat even om het idee. Die verhalen kun je op een kaart weergeven, maar een tijdbalk biedt dan eigenlijk meer inzicht.  De beperkte waarde van "locatie" in deze gevallen blijkt uit het feit dat in Apocalypse Now de opnamen op de Filipijnen plaatsvonden, de film in Vietman speelt, en het boek waarop het script gebaseerd is in Congo gesitueerd is.

Vanuit storytelling map perspectief is een multi-lineair narratief vaak interessanter. Een verhaal waarbij op meerdere plaatsen tegelijk gebeurtenissen plaatsvinden, die elkaar beïnvloeden. In films is het werk van Tarantino (Reservoir Dogs, Pulp Fiction) hier om bekend: meerdere verhaallijnen, die elkaar af en toe kruisen (en om de kijkers te verwarren ook nog vol zitten met flashbacks).
Oorlogen met meerdere fronten en veldslagen zijn goede voorbeelden van. Dit jaar is het 100 jaar geleden dat de Groote Oorlog uitbrak: verbeeld maar eens hoe een aanslag in Sarajevo leidde tot "Im Westen nichts Neues". En hoe de Duitse troepenverplaatsingen van het Oostfront naar Noord-Frankrijk van invloed waren op het krijgsverloop. Evenzogoed kun je voor onze tijd de oorlog in Syrië duiden met een een verhalende kaart.

Een mooi voorbeeld is het Down By The River project, waarin de streek langs Mississippi rivier in een groot aantal facetten wordt belicht, wat onder meer wordt ondersteund met een multi-layered storytelling map.

Ook in (ruimtelijk) beleidsland kun je er wat mee. Beleid komt niet uit de lucht vallen; er zijn ontwikkelingen, ambities en daaruit voortvloeiende ingrepen. Als je de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte naar een "storytelling map" kunt vertalen heb je een mooi verhaal. En met een beetje mazzel is dat complementair aan de conform de IMRO-regeltjes gedigitaliseerde versie van die structuurvisie. (de hoofdprijs is voor degene die de IMRO-gecodeerde versie tot een "multimediale storytelling experience" weet op te pimpen)

De tooling kan van alles zijn: Esri profileert zich met ArcGIS Online, maar met een tool als Prezi valt misschien nog wel beter een verhalende kaart te maken. De meerwaarde van de interactiviteit in de kaart is immers vaak beperkt, de nadruk moet liggen op het verhaal.

Ik ben benieuwd wat voor vlucht dit neemt. De storymap wedstrijd op de GISTech is er een eerste thermometer voor, de Cartodag 2014 (23 april op het Geofort) een mooie tweede. Of is wellicht deze trend op de recente Infographic Conference al zichtbaar geworden?

Het simpel georegister op basis van linked metadata

Na de afgelopen weken zelf weer aan het "geo-zoeken" te zijn geweest een goed moment om die versie NGR-user-expercience aan dit blog toe te voegen.

Laten we eens doen alsof we we net een setje open data hebben gescoord, bijvoorbeeld met de verkiezingsuitslagen per buurt. Nu zijn we op zoek naar een geo-dataset om die data op te "mappen".

Zoeken op het trefwoord "buurt" levert 2 hits op. De buurtindeling van Breda, en een verwijzing naar de vastgoedscanner van Dataland. Trefwoord "buurten" dan misschien? Kijk, dat gaat beter. 14 hits, waarbij ik de naam CBS iedere keer zie opduiken. Sommige van de hits lijken onder PDOK vlag aangeboden te worden (herkenbaar aan het Rijksoverheidslogo), anderen door het CBS zelf (herkenbaar aan het aloude hoekige CBS logo).

De entry "Wijk- en Buurtkaart 2012 versie 1" leidt naar een downloadbare gezipte shapefile. Het CBS is zo vriendelijk geweest daarbij verwijzingen op te nemen naar wat andere smaken; WMS en WFS services die op basis van deze dataset zijn gemaakt. Een klik op de naam van zo'n WMS opent die WMS in de kaart, een klik op de WFS opent ... een foutmelding. En weer verlaat een tevreden klant het pand, zou Herman Finkers zeggen.

Terug naar de lijst met de 14 hits. Daar staan die WMS en WFS services óók tussen, en daar vind ik er ook nog wat meer uitleg bij. Het liefst zou ik eigenlijk al deze hits in eerste instantie als één giga-hit zien, met daaronder pas de uitsplitsing naar verschillende smaken (ebook/grote letterboek/genaaid/gebonden), en de uitsplitsing naar verschillende jaren (vergelijkbaar met de jaargangen van een tijdschrift).

Dat er aan de achterkant (in de catalogus) verschillende metadatarecords beheerd moeten worden wil ik best geloven. Al zegt mijn gevoel dat er ook daar nog wat te winnen valt: het lijkt me wat onhandig als de metadatabeheerder van het CBS ieder jaar weer grotendeels hetzelfde verhaal moet intikken. Maar aan de voorkant wil ik die verschillende metadata graag in onderling verband zien. Voor mjin part noemen we het "linked metadata".

Nu ben ik niet de enige die hier over struikelt, ook niet de enige  die hierover schijft. Als je mee wilt helpen de pijn- en verbeterpunten op een rijtje te krijgen: graag! En als je aan oplossingen wilt bouwen is dat natuurlijk helemaal mooi.

(zie ook mijn oproep op LinkedIn)

Verbeteren of echt verníeuwen? Open data als aanjager voor de doe-democratie

Een poosje terug las ik de column van Marian Donner in NRC Next (lees 'm hier) de rake zinsnede "ooit droomden techneuten van bewoonbare ruimtestations, nu dromen ze van de snelste en leukste manier om cappuccino te bestellen.".
Heel erg herkenbaar, ook in "open dataland" waar we dankzij de vrijelijk stromende data gemakkelijker een WC of Wipkip vinden, nooit meer in het spoorboekje hoeven te bladeren op zoek naar de treintijden, en de melding "scheefstaande lantaarnpaal" of "kapotte stoeptegel" (of was het andersom) nog nooit snel richting de backoffice van de gemeentelijke organisatie hebben gekregen. (een combinatie van bovenstaande kan ook: de App "treintoilet" toont welke treinen wel of geen WC aan boord hebben).

Op zich allemaal nuttige toepassingen met vooral een hoog lifehacking gehalte: bestaande handelingen of processen een stukje gemakkelijker maken, een beetje verbeteren. Net zoals je tegenwoordig in ieder GIS-pakket met Python een scriptje in elkaar draait om die immer terugkerende routineklus met de spreekwoordelijke druk op de knop uit te kunnen voeren. En zoals de stofzuiger tegenwoordig zelf zijn weg door het huis vindt, in plaats van dat je -alsof je in een clip van Queen speelt- dat apparaat aan de hand stang mee moet nemen op zijn weg door woon- en slaapkamer.


Maar valt er met die open data nou niet méér te doen dan die verbeteringen? Kunnen er nou niet  échte vernieuwingen mee tot stand worden gebracht? Werkt dat wellicht alleen wanneer open data een rol speelt in tweerichtingsverkeer, bijvoorbeeld in een crowdsourcing context? Zoals nu gebeurt met OpenStreetMap (OSM), waar de panden en adressen uit de BAG worden geïmporteerd, maar wel zodanig gecontroleerd dat OSM straks wellicht "een betere BAG dan de BAG" bevat. Open data als aanjager voor het actief krijgen van die burgers die nu alleen reactief melden dat het huisvuil weer eens niet is opgehaald. En zo steeds meer opschuiven van informeren, inspraak en burgerparticipatie naar burgerinitiatief, zelfbeheer en meer van dat moois.  Als je er zo naar kijkt is open data hét middel om tot een compacte overheid te komen, maar dat zie ik in weinig liberale gemeentelijke verkiezingsprogramma's terug.

Voor de geo-beroepsgroep én voor iedereen die met open data bezig is kan ik het rapport "Deel je rijk" uit 2013 aanraden. De ondertitel "relevante trends voor overheidsinformatie" laat het misschien niet direct blijken, maar van de 37 gesignaleerde trends heeft zeker de helft een directe relatie met open data, user generated content, of met platforms voor samenwerking. En ofschoon geschreven vanuit de impact voor de Rijksoverheid is het rapport net zo gemakkelijk te projecteren op provincies en gemeenten.

Straatplaat: De Nationale-Opera-en-Ballet-projectie

Een fijne geovondst op de Amsterdamse straat: Geen RD, geen ETRS89, maar de Nationale Opera & Ballet afficheert zich met deze bijzondere projectie als het centrum van Nederland, nee, zelfs van Europa (zie Groot-Brittanie en Ierland in de linkerbovenhoek).

Daarnaast is het opzienbarend hoe de "Google Pin" (hier overigens in een iets afwijkende vorm) dé visuele standaard voor een point of interest is geworden. Sorry: ik krijg het Nederlandse "nuttige plaats" niet uit mijn strot en toetsenbord. Is "interessante plek" een goede benaming?

Het affiche van Nationale Opera & Ballet op de Amsterdamse Geldersekade