zondag 24 juli 2016

De burger aan zet: de uitslag. En de complexiteit van de omgevingswet.

Op deze blog heb ik al een aantal maal eerder geschreven over de bestemmingsplanwijziging in mijn Amsterdamse achtertuin. Het globale bestemmingsplan "Stadswerf Oostenburg" was begin juli toe aan de laatste 2 bedrijven: de bespreking in de raadscommissie RO, en de daaropvolgende behandeling plus stemming in de Raad. Dat leverde nog aardig wat politiek vuurwerk op.

Vanuit participerende bewoners van de omliggende buurten is er in de inspraak met name aangedrongen het openbaar houden van kades en oevers, op variatie in bouwhoogte, en po een volwaardig aandeel sociale woningbouw. Dat laatste punt werd steeds meer de spil van de politieke discussie.
Een technisch lastige discussie, want in het ontwerp bestemmingsplan (onder bestuurlijke verantwoordelijkheid van het stadsdeel centrum) werd gesproken over percentages BVO (bruto vloeroppervlak) die gereserveerd zouden moeten worden voor sociale woningbouw, terwijl in het vigerend stedelijk beleid eigenlijk altijd wordt gesproken over percentages van de aantallen woningen. En er is helaas geen vaste "wisselkoers" tussen vloeroppervlak en aantal woningen, het hangt er maar net van af hoe groot of klein je de sociale huurwoningen, die in het middensegment en de koopwoningen bouwt.
Dat vigerende stedelijk beleid betreft met name de afspraken die er tussen gemeente, woningcorporaties en huurdersverenigingen zijn gemaakt, en die er kortweg op neer komen dat zodra in een wijk het aandeel sociale huurwoningen (aantallen dus!) beneden de 35% dreigt te komen er een alarmbel afgaat en de partijen rond de tafel gegaan om te kijken hoe hier op ingegrepen kan worden. Als geografische indeling wordt daarbij een opdeling van Amsterdam in 22 gebieden gehanteerd. Dat is een sinds 2015 in gebruik zijnde indeling die met name wordt gebruikt ten behoeve van het opstellen van sociaal(-ruimtelijk) beleid.
In de politieke discussies in bestuurscommissie, raadscommissie en Raad bleek die indeling nog wat onwennig te zijn; de dames en heren politici vielen bewust of onbewust liever terug op vetrouwde termen en indeling als de "Oostelijke Eilanden", waarmee technisch gezien echter maar naar pakweg een vijfde deel van het in deze discussie ter zake doende "22 gebieden - gebied" gerefereerd werd.

Had de omgevingswet (met het bijbehorende Digitaal Stelsel) hierbij kunnen helpen? Waarschijnlijk wel. Met het eenduidig vastleggen van beleid en beleidsvoornemens was de kans klein geweest dat er in het ontwerpbestemmingpslan ineens met percentages BVO ipv aantallen was gerekend. En daarnaast was de gebiedsindeling waarop de "35% afspraken" betrekking heeft in een Digitaal Stelsel waarschijnlijk wat prominenter naar voren gekomen. Alhoewel het daar naar mijn idee ook had geholpen als de 22 gebieden indeling van een wervende naam zou zijn voorzien.

Ook merk je aan dit proces dat om een Digitaal Stelsel volledig tot zin recht te laten komen echt alle plannen, beleid en beleidsvoornemens met een ruimtelijke component digitaal en vergelijkbaar beschikbaar moeten zijn. Dus ook de afspraken over de ondergrens voor het percentage sociale woningbouw per 22 gebieden-zonder-naam.

En dan nog: het ad-hoc hanteren daarvan in een politieke discussie in bestuurscommisie, raadscommissie en gemeenteraad is geen sinecure; bij de behandeling van dit bestemmingsplan in die gremia valt op hoe "tekstgericht" die behandeling is, je zou bij de raadscommissie RO de kaart van Amsterdam toch wat meer prominent in gebruik verwachten. Mocht iemand daarvan sprekende voorbeelden hebben dan verneem ik dat graag!

Hoe dan ook. Het bestemmingpslan is -met een amendement dat een hoger percentage sociale huur afdwingt- vastgesteld met een overigens krappe raadsmeerderheid. Daarmee kunnen we doorgaan naar de volgende stap: de uitwerkingsplannen. Waarschijnlijk zijn die weer wat meer op het ruimtelijk ontwerp (bouwhoogte, verkaveling) gericht.