zaterdag 12 november 2016

Geodiscussies op Linkedin: roepen in de woestijn?

Zo nu en dan haal ik de stofkam door de LinkedIn groepen waar ik lid van ben. Gebeurt er nog iets, is de groep nog relevant om te volgen? Zo niet, dan gaat-ie in de LinkedIn afvalbak. Toedeledokie!
Zo'n opruimactie geeft ook een aardig beeld van waar er überhaupt nog discussie plaats vindt.

In de tijd dat LinkedIn druk aan de weg aan het timmeren was jou en mij te verleiden tot het aanmaken van een LinkedIn account waren de discussie een mooi middel om klanten mee te verleiden. Het traditionele UseNet had als discussiepodium zijn beste tijd wel gehad, en daar kon de overname van het UseNet archief door Google Groups niet heel veel aan veranderen.
De afgelopen jaren heeft LinkedIn de discussies in de groepen steeds meer afgewaardeerd. De opties om je tijdlijn gewoon op datum te sorteren verdween (waardoor sommige posts niet of nauwelijks meer waren terug te vinden), en er werden maatregelen genomen ("SWAM") waardoor het aanhouden van een post in één groep er toe leidt dat een post van jou in andere groepen ook in de wacht wordt gezet. Een artikel van JB Gershbein in de Huffington Post beschrijft hoe LinkedIn groepen leeg zijn komen te staan. Alsof het panden in een winkelstraat in een middelgrote stad betreft.

Tijd voor een rondje langs wat Nederlandse geo-Linkedgroepen. Dat rondje was overigens een blik "door de oogharen", aangezien LinkedIn de API waarmee je groepsgrootte en -activiteit simpel en doeltreffend als "big data" kon verzamelen vorig jaar de nek heeft omgedraaid.
Wat opvalt is dat de LinkedIn groepen meer als een mededelingenbord fungeren, en veel minder als een discussietafel. In de grootste Nederlandse geo-groep Geo-Informatie Nederland (GIN) (ruim 3000 leden) is in het afgelopen jaar de verhouding tussen bericht en reacties ongeveer 1:1. Als je bedenkt dat er bij die reacties nogal wat opvolgende mededelingen van de oorspronkelijke post-er zitten (1e bericht: "wij zoeken een schaap met 5 poten", zelfde persoon 1 week later: "we zijn inmiddels voorzien") dan duidt dat niet op levendige discussies.
Wel kan bijna ieder bericht op een handjevol "likes" rekenen. We vinden elkaar in het geowereldje gelukkig nog steeds aardig.

Over naar de wat meer specialistische groepen op gebied van geo-basisregistraties.
In  de groep Basis Registratie Topografie (BRT) (bijna 700 leden) vliegen de voor- en tegenargumenten in gloedvolle discussies je weliswaar niet om de oren, maar vind er in ieder geval geregeld informatieuitwisseling plaats, waarbij opvalt dat adviseurs en productmanagers van het Kadaster zich er actief roeren.
Ook de groep BGT Basisregistratie Grootschalige Topografie is springlevend. Aldaar een vrolijke mix van trotse bronhouders die hun lokale BGT op de landelijke voorziening hebben aangesloten en al even trotse externe projectleiders. Maar ook technisch-inhoudelijke vragen van zowel BGT-bronhouder als gebruikers als passeren hier de revue. De drukte hier is des te opvallend omdat de BGT ook op Pleio een actief gebruikt podium heeft.
De groep BAG Afnemers heeft weer wat meer de kenmerken van een -overigens geregeld door MinIenM en Kadaster gebruikt- eenrichtingsverkeer mededelingenbord.

ArcGIS in Nederland dan. Het bovenaan uitgelichte gesprek is van 4 jaar geleden. Dat doet vermoeden dat de eigenaar van deze groep met 1700 leden met een lange sabbatical bezig is. Er blijken bij nader inzien wel wat recentere berichten in de groep te lezen, maar daarvan heeft het merendeel niet specifiek betrekking op ArcGIS. Ruim 300 ArcGIS gebruikers zelf hebben hun AGGN LinkedIn groep. Daar constateert een bestuurslid een maand geleden dat het er wel heel stil is geworden.

Ook in open source land slijten de toetsenborden niet hard van de vurige discussies. De groep Flamingo Geo CMS beperkt tot spaarzame aankondigingen van binnen- en buitenlandse open source geo-evenementen.

In het meer visueel ingestelde deel van de geosector blijken de 300 Nederlandse kartografen / Dutch cartographers de LinkedIn server ook niet bepaald plat te leggen. 10 maanden geleden is daar de berichtenstroom opgedroogd. Op het randje van het geodomein vinden we Datavisualisatie Nederland. Daar is het weliswaar iets drukker, maar ook de 400 leden daarvan kunnen met een gerust hart 3 weken op vakantie gaan zonder een mededeling te missen.
Nog eentje aan de randen van geoland: op Open data Nederland komen bijna wekelijks berichten voorbij. Dat blijken voor het overgrote deel aankondigingen van evenementen te zijn. Op zich prima, maar ook hier vind ik het opvallend dat discussie (laat staan polemiek) ver te zoeken is.

Is Twitter dan de social media place to be? Mwha. Met gemiddeld over het jaar 1 #geonl bericht per dag is de status van trending topic ver weg.

Dat brengt me bij mijn voorlopige conclusie dat "wij van de geo" elkaar veel meer in het echt tegenkomen dan dat we elkaar via social media connected zijn.
Of ik zie natuurlijk een aantal kanalen over het hoofd en blijkt de hele Nederlandse geosector nog op Hyves te zitten, of juist via het Dark Web met elkaar te communiceren.

En natuurlijk zie we elkaar op 22 november op de GeoBuzz in 's-Hertogenbosch. Zullen we afspreken in of bij de OSGeo.nl-zaal? Dexter 11, na de ingang de eerste zaal aan de linkerhand.

zondag 16 oktober 2016

EU-US Privacy shield: een veilige oplossing voor de cloudopslag van geodata?

Ongeveer een jaar geleden legden de EU-juristen een bom onder de Safe Harbor regeling. Dat was de afspraak tussen de VS en Europa waarmee Amerikaanse bedrijven plechtig konden beloven alle Europese normen ten aanzien van privacy bij de opslag van data keurig na te volgen. De -onder het mom van terrorismebestrijding- grijpbare arm van de Amerikaanse overheid hing als te grote schaduw boven de overzeese opslag om het waarborgen van onze Europese privacy geloofwaardig te laten zijn.

Om Amerikaanse clouddiensten toch een kans te geven de EU-markt te bedienen is sinds 12 juli jl. de opvolger van de Safe Harbor, de EU-US Privacy Shield . Strenger dan zijn voorganger, met een onder meer soort van ombudsman waar je overtredingen kunt melden. Dat roept gelijk herinneringen op aan VARA-coryfee Frits Bom...

Ik had het even gemist, maar als excuus kan ik aanvoeren dat ik op dat moment in Engeland was, waar men per referendum de EU de rug had toegekeerd. Bovendien bevind ik me in goed gezelschap, ICT-jurist Arnoud Engelfriet blogde er pas ook zeer onlangs over. En in GIS-land ben heb ik er nog helemaal niets over gehoord, de enige hit op "privacy shield" + GIS  brengt me bij het bedrijf "General Information Services". Heb ik dan toch een scoop?

Want voor de opslag van onze van geodata is de wet- en regelgeving voor "opslag overzee" wel degelijk relevant. Geonovum bracht daar begin 2015 een zeer lezenswaardig boekwerkje over uit. Sindsdien is het ook bij Geonovum wat stil geworden rond dit thema. Jammer, want met het steeds verder ontwikkelen van het stelsel van basisregistraties, met linked data en allerlei andere datakoppelingen is steeds meer locatiegebonden data met een of twee datakoppelingen zodanig specifiek herleidbaar tot individuen dat het valt onder de definitie van persoonsgegevens: gegevens die direct of indirect herleidbaar zijn tot een natuurlijk persoon.Hieronder vallen ook gegevens ‘die
mede bepalend zijn voor de wijze waarop de betrokken persoon in het maatschappelijk verkeer wordt beoordeeld of behandeld’;

Waar dan wel naar toe met je data?

Het simpelste is om het binnen de hekken van de EU op te slaan; daarmee voldoe je per definitie aan in de EU geldende wet- & regelgeving. Verder houdt Brussel ook een lijst bij van landen buiten de EU die ook voldoen aan onze eisen t.a.v zorgvuldige omgang met data: naast de 3 EEA landen (Noorwegen, IJsland en Liechtenstein) van Argentinië tot Zwitserland.

Tot slot: ook broncode in een versiebeheersysteem als Git (waarin bijdragen immers worden gelabeld met naam en e-mailadres) vallen naar mijn idee onder persoonsgegevens, en zouden dus niet op servers in Amerika (Github!) gehost moeten worden. Dus maar eens even op zoek naar een Github look-a-like binnen de veilige grenzen van de EU.

zondag 24 juli 2016

De burger aan zet: de uitslag. En de complexiteit van de omgevingswet.

Op deze blog heb ik al een aantal maal eerder geschreven over de bestemmingsplanwijziging in mijn Amsterdamse achtertuin. Het globale bestemmingsplan "Stadswerf Oostenburg" was begin juli toe aan de laatste 2 bedrijven: de bespreking in de raadscommissie RO, en de daaropvolgende behandeling plus stemming in de Raad. Dat leverde nog aardig wat politiek vuurwerk op.

Vanuit participerende bewoners van de omliggende buurten is er in de inspraak met name aangedrongen het openbaar houden van kades en oevers, op variatie in bouwhoogte, en po een volwaardig aandeel sociale woningbouw. Dat laatste punt werd steeds meer de spil van de politieke discussie.
Een technisch lastige discussie, want in het ontwerp bestemmingsplan (onder bestuurlijke verantwoordelijkheid van het stadsdeel centrum) werd gesproken over percentages BVO (bruto vloeroppervlak) die gereserveerd zouden moeten worden voor sociale woningbouw, terwijl in het vigerend stedelijk beleid eigenlijk altijd wordt gesproken over percentages van de aantallen woningen. En er is helaas geen vaste "wisselkoers" tussen vloeroppervlak en aantal woningen, het hangt er maar net van af hoe groot of klein je de sociale huurwoningen, die in het middensegment en de koopwoningen bouwt.
Dat vigerende stedelijk beleid betreft met name de afspraken die er tussen gemeente, woningcorporaties en huurdersverenigingen zijn gemaakt, en die er kortweg op neer komen dat zodra in een wijk het aandeel sociale huurwoningen (aantallen dus!) beneden de 35% dreigt te komen er een alarmbel afgaat en de partijen rond de tafel gegaan om te kijken hoe hier op ingegrepen kan worden. Als geografische indeling wordt daarbij een opdeling van Amsterdam in 22 gebieden gehanteerd. Dat is een sinds 2015 in gebruik zijnde indeling die met name wordt gebruikt ten behoeve van het opstellen van sociaal(-ruimtelijk) beleid.
In de politieke discussies in bestuurscommissie, raadscommissie en Raad bleek die indeling nog wat onwennig te zijn; de dames en heren politici vielen bewust of onbewust liever terug op vetrouwde termen en indeling als de "Oostelijke Eilanden", waarmee technisch gezien echter maar naar pakweg een vijfde deel van het in deze discussie ter zake doende "22 gebieden - gebied" gerefereerd werd.

Had de omgevingswet (met het bijbehorende Digitaal Stelsel) hierbij kunnen helpen? Waarschijnlijk wel. Met het eenduidig vastleggen van beleid en beleidsvoornemens was de kans klein geweest dat er in het ontwerpbestemmingpslan ineens met percentages BVO ipv aantallen was gerekend. En daarnaast was de gebiedsindeling waarop de "35% afspraken" betrekking heeft in een Digitaal Stelsel waarschijnlijk wat prominenter naar voren gekomen. Alhoewel het daar naar mijn idee ook had geholpen als de 22 gebieden indeling van een wervende naam zou zijn voorzien.

Ook merk je aan dit proces dat om een Digitaal Stelsel volledig tot zin recht te laten komen echt alle plannen, beleid en beleidsvoornemens met een ruimtelijke component digitaal en vergelijkbaar beschikbaar moeten zijn. Dus ook de afspraken over de ondergrens voor het percentage sociale woningbouw per 22 gebieden-zonder-naam.

En dan nog: het ad-hoc hanteren daarvan in een politieke discussie in bestuurscommisie, raadscommissie en gemeenteraad is geen sinecure; bij de behandeling van dit bestemmingsplan in die gremia valt op hoe "tekstgericht" die behandeling is, je zou bij de raadscommissie RO de kaart van Amsterdam toch wat meer prominent in gebruik verwachten. Mocht iemand daarvan sprekende voorbeelden hebben dan verneem ik dat graag!

Hoe dan ook. Het bestemmingpslan is -met een amendement dat een hoger percentage sociale huur afdwingt- vastgesteld met een overigens krappe raadsmeerderheid. Daarmee kunnen we doorgaan naar de volgende stap: de uitwerkingsplannen. Waarschijnlijk zijn die weer wat meer op het ruimtelijk ontwerp (bouwhoogte, verkaveling) gericht.

zondag 12 juni 2016

De Nieuwe Kaart van Nederland is terug (een beetje, dan toch)

Tussen 1997 en 2010 was De Nieuwe Kaart van Nederland een instituut in de Nederlandse GIS en ruimtelijke ordening wereld. Deze kaart en vooral de achterliggende database had tot doel om alle plannen die een verandering in de fysieke leefomgeving tot gevolg hebben in beeld te brengen. Daarmee was er weliswaar overlap met de eind vorige eeuw schoorvoetend begonnen digitalisering van ruimtelijke plannen, maar aan de ene kant inventariseerde de Nieuwe Kaart minder (want geen "conserverende" bestemmingsplannen) en aan de andere kant meer verzamelde (ook niet-formele plannen van projectontwikkelaars en luchtballonnetjes uit kokers van beleidsmakers).

De inventarisatie was dan ook een arbeidsintensieve klus, waarbij de medewerkers van eerst de Stichting Nieuwe Kaart van Nederland en later NIROV (opgegaan in Platform31) destijds nog veelal analoge bestemmingsplannen maar ook kaarten uit lokale media verzamelden. Ook Geo-ICT technisch interessant: De Nieuwe Kaart was een van de eerste operationele webservices in Nederland, met zowel OGC-WMS services voor de professionals als een Google Earth KML versie.

In 2010 sneuvelde De Nieuwe Kaart. Niet omdat zij geen gebruikers had, maar wel omdat er slechts één gebruiker was die daar geld voor over had; het toenmalige Ministerie van VROM (thans IenM). Omdat dat Minsterie destijds in zeer zwaar financieel weer verkeerde bleef er geen andere keus dan de stekker er uit te trekken.

Hoe populaire de Nieuwe Kaart was bleek wel uit het feit dat de Nieuwe Kaart nog jarenlang nadat ze was opgehouden te bestaan de ranglijsten van meest gezochte datasets in het Nationaal Georegister aanvoerde. En tot op de dag van vandaag is die inmiddels wel erg verouderde Nieuwe Kaart nog terug te vinden, onder meer op ArcGIS Online en bij de Geoplaza van de VU.
Ik hoop dat de gebruikers zich realiseren dat de houdbaarheidsdatum ervan ruimschoots verstreken is. Wat niet wegneemt dat het als tijdsbeeld (grotendeels van vóór de crisis') nog steeds een interessante dataset is.

En nu is er een nieuwe Nieuwe Kaart.
Omdat het Ministerie van IenM tegenwoordige "laisser faire, laisser passer" als uitgangspunt hanteert dreigt onze Noordzeekust stukje bij beetje volgebouwd te worden. eind vorig jaar hoopte Minister Schultz in de medialuwe tijden rond de Kerst de bemoeienis van IenM helemaal tot 0 terug te brengen.
Daartegen kwamen politiek en NGO's in opstand. Als uitvloeisel daarvan heeft Natuurmonumenten opdracht gegeven (aan Buth Natuurlijk) om in beeld te brengen wat er zoals aan bouwplannen voor de Zeeuwse en Hollandse kust op de rol staat. En dat wordt door onder meer NRC breed uitgemeten.

Allereerst interessant om te zien dat het voor een specifiek doel en een specifieke regio wél mogelijk is deze inventarisatie weer uit te voeren. Al weet ik niet of Natuurmonumenten als ambitie heeft de inventarisatie structureel bij te houden.
Daarnaast valt op dat er wordt teruggegrepen op een klassiek rapport met kaarten, in plaats van een interactieve kaart met onderliggende webservices. De geografische aanduiding is ook wat minder ambitieus dan destijds bij de Nieuwe Kaart. Die probeerde zoveel mogelijk in vlakaanduidingen te vangen, terwijl Natuurmonumenten het bij een stip op de kaart houdt. Opvallend genoeg trouwens als "GPS coördinaten", alsof onze RD coördinaten al bij het grofvuil zijn gezet.

Ik ben benieuwd wat de ambities van opdrachtgever en makers zijn op gebied van bijhouding, uitbouwen, crowdsourcing (á la openstreetmap) etcetera. Daar kom ik in een volgende post op terug.

maandag 22 februari 2016

De burger aan zet in de omgevingswet. Eigen ervaringen én die van het SCP

Sinds 2 jaar bemoei ik me (met zo''n 20 buurtbewoners) intensief met de herziening van het bestemmingsplan van het gebied waar ik vanuit mijn Amsterdamse woning op uit kijk. Vorig jaar heb ik daar bij twee gelegenheden wat over verteld (zie presentatie nr. 8 op de site van een Geonovum dag over 3D en de omgevingswet). Erg leuk om als geo-professional met ruime ervaring in de ruimtelijke ordening vanuit een ander perspectief (dat van de burger) medeprofessionals een nieuw inzicht mee te geven.
(Aardige anekdote: bij aanvang van mijn verhaal vroeg ik aan de met 100 man/vrouw gevulde zaal hoeveel burgers er in de zaal waren. Slechts 10 mensen staken hun hand op... Got it?)

Kern van mijn betoog was dat a) bestemmingsplannen heel moeilijk leesbaar zijn, en dat RO-Online het daarbij niet gemakkelijker maakt (de meeste bewoners hebben zelf na aandringen bij de gemeente een PDF met de plankaart losgepeuterd), b) een bestemmingsplan met veel hoogbouwaspecten in een platte plankaart wel erg moeilijk leesbaar is en c) dat het proces van inspraak, dus nog los van de planinhoud, voor argeloze burgers bijna ondoorgrondelijk is. In Amsterdam overigens extra bemoeilijkt omdat centrale stad en bestuurscommissie er nog steeds niet uit zijn wie welke rol heeft op gebied van bestemmingsplannen. Dat het in dit geval om een globaal bestemmingplan met uitwerkingsplicht gaat maakt de zaak nog even wat complexer.

Voor de inleefbaarheid in de inhoud hielp het mijn medebewoners heel veel om -met Google Earth Professional, gevuld met Amsterdamse 3D panden- een aantal 3D beelden van het bestemmingsgebied te construeren, en daar een hele serie gezichtspunten mee te maken, met zowel "best case" als "worst case" scenarios. Door er een paar bekende Amsterdamse gebouwen in te zetten die ongeveer dezelfde hoogte hebben als wat het bestemmingsplan straks toestaat won de 3D verbeelding nog meer aan zeggingskracht. De stap naar Augmented Reality of VR moet ik nog even maken...
Met de uit deze 3D verbeelding voortkomende inzichten hebben we in onze zienswijze de gemeente en stedenbouwkundig bureau Urhahn weten te overtuigen om méér variatie in bouwhoogte aan te brengen door op sommige plekken juist hoger te bouwen dan de voorgestelde 42 meter.

Het mooie is dat parallel aan dit lokale buurtproces het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO) steeds meer vorm krijgt. Wel maak ik me zorgen over ambitie en invulling daarvan, want ik zie in het programma maar een beperkte 3D ambitie voor de eerste fase. En ik zie veel technisch-inhoudelijke invulling, maar weinig hulpmiddelen waarmee de burger en andere belanghebbenden in het inspraakproces worden begeleid.
Wel meedenken helemaal aan de voorkant, in onschuldige ontwerpsessies (Geodesign!) in houtskool. Maar als het er echt op aan komt en je als burger geconfronteerd wordt met plannen die in inkt staan, en de doorlooptijden zoals die in de Omgevingswet staan moeten worden gehaald, dan kun je wel wat ondersteuning gebruiken. Wat zijn de spelregels, waar kan ik ze vinden wie stelt ze op en wie handhaaft ze? En wanneer heb ik mijn 3 minuten inspraaktijd? Want daar komt het uiteindelijk op neer.

Gelukkig heeft het Sociaal Cultureel Planbureau dit onlangs in het essay "Niet buiten de burger rekenen" ook aan de orde gesteld. Inhoudelijk zeer herkenbaar, en bovendien in een vlotte stijl en compact geschreven waardoor je in een dik uurtje heel veel wijzer bent. Een absolute aanrader voor iedereen die met de Omgevingswet te maken heeft. En een mooi aandachtspunt voor het aanstaande Proverocongres.

Ondertussen participeren mijn buren en ik vrolijk door. Met overmorgen inspraak bij de raadscommisie RO over bij wie we nu eigenlijk over de planinhoud mogen inspreken. Een soort van meta-inspraak dus!